
Auteursarchief: Mark Leenhouts
Laconieke korte verhalen
Gevraagd waarom er zoveel geweld in zijn werk voorkomt, antwoordt de Chinese schrijver Yu Hua steevast dat hij als kind in de Culturele Revolutie domweg veel gruwelen heeft gezien. Wat ook hielp was dat zijn ouders arts waren en hij vaak speelde in het ziekenhuis. In zijn romans Leven! en Broers is dat geweld ingebed in een historische setting, maar zijn korte verhalen, nu verzameld onder de titel Flesjes knallen, zijn andere koek.
Bevreemdende, soms parabelachtige teksten zijn het, waarin het geweld haast in zijn pure vorm optreedt. Neem het openingsverhaal, ‘Met achttien jaar de wereld in’, over een hoopvolle lifter die bloederig in elkaar wordt geslagen bij een overval op de vrachtauto die hem meeneemt. Meer wordt er amper verteld, veel context is er niet – of mogen we zijn ‘rode rugzakje’ als een politieke toespeling opvatten?
Nog iets verder gaat het kafkaëske ‘Het verleden en de straffen’, waarin een man moet verschijnen bij de ‘Strafexpert’, die hem een bijzondere straf wil laten ondergaan. Gewillig zegt de man toe, omdat hij hoopt dat de marteling hem kan ‘losmaken van een vage herinnering’: een gebeurtenis waarvan hij enkel de datum nog weet, 5 maart 1965, al moet er ook een straf mee zijn gemoeid. Een tergend abstracte verbeelding van trauma en verdrukte herinnering.
In Yu’s latere verhalen komt er meer ruimte voor compassie, zoals in ‘De jongen in het schemerlicht’, waarin een marktkramer een appeldief wreed aan de schandpaal zet, maar schuld en boete betrekkelijk lijken. Of voor humor, met een randje: in ‘Appendix’ willen twee zoontjes dat hun vader, chirurg, zichzelf aan zijn blindedarm opereert; ze houden de spiegel al klaar.
Toch overheerst de laconieke toon. Samen met zijn klare taal lijken Yu’s strakke composities soms iets al te simpels te hebben, alsof hij nog altijd met de argeloze blik van dat kind uit de Culturele Revolutie kijkt. Maar het is een blik die wel degelijk heel wat heeft gezien.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 21 april 2018
Wie wij zijn
Een prikkelende Biblion|NBD-recensie van Wie wij zijn – een literaire kennismaking met China:
Modern Chinees proza van dertien auteurs als kennismaking met de moderne Chinese literatuur. Elf soms zeer korte vertellingen, twee prozagedichten en een voorwoord dat leest als een verhaal. Surrealistische vertellingen met veel geweld en misère, realistische vertellingen met vaak ook veel verdriet, filosofische stukjes over het typisch Chinese meisje of de gauw getrapte Chinese lange tenen. Over smaak valt niet te twisten, als smaakmaker om meer te lezen van de hier vertaalde dertien auteurs is er voor elk wat wils. De vertalingen zijn uitstekend, evenals de bibliografie, zodat het zoeken naar meer werk van deze schrijvers gemakkelijk is. Of het voorwoord, van een Nederlandse auteur, ook een verhaal is of realiteit, is een prettige vraag waar de lezer mee achterblijft.
B.J. Mansvelt Beck
Meer over de door uw dienaar samengestelde bundel op de website van het ILFU
De nieuwe Shakespeare komt uit Beijing
Geïnterviewd in de Correspondent, door Tabitha Speelman:
‘Lezen en schrijven zijn ongekend populair in China. Toch slaat Chinese literatuur niet aan in het Westen. Daarover spreek ik vertaler Mark Leenhouts, die al zo’n tien jaar werkt aan de vertaling van een klassieker die in China de status heeft van Shakespeare of Don Quichot in Europa: Droom van de rode kamer.‘
Lees het gesprek bij de Correspondent

Een herdenkingsteken van water
Vandaag vijftig jaar geleden ‘wierp Lao She zich in de rivier’, zoals men het in China meestal zegt als men het over de sterfdag van de geliefde schrijver heeft. Op 24 augustus 1966, aan het begin van de Culturele Revolutie, verdronk Lao She, die we in de lage landen vooral kennen van zijn beroemde roman De riksjarenner, zich in het Taipingmeer in Peking.
Geheel opgehelderd zijn de omstandigheden van zijn dood niet. Voor velen is zijn zelfmoord een gevolg van de vernederingen en mishandelingen die veel intellectuelen tijdens die ‘bloedige augustus’ ondergingen. Sommigen beweren dat hij zou zijn bezweken aan het geweld van een hevige ‘strijdsessie’ bij de Confuciustempel, waarvoor hij die dag immers was gesommeerd. Alles wat zeker is, is dat hij de 24e ’s ochtends zijn huis verliet en de volgende dag in het water werd gevonden.
Op dezelfde dag vijftig jaar later ben ik gaan kijken naar de plek waar vroeger het Taipingmeer lag, net buiten de oude stadsmuur van Peking. Tegenwoordig is er een klein park, langs de oude stadsgracht. Geen herdenkingsteken te vinden, geen plakkaat of steen, maar een man die er waterkalligrafie aan het beoefenen was, maakte deze voor me, een tijdelijke.





De draak van Maqiao
Kunstenaar Jan Paul Hulsenbek maakte tekeningen geïnspireerd op een citaat uit Han Shaogongs Woordenboek van Maqiao:
In Maqiao tekenen ze een draak altijd zwart met een hertengewei, haviksklauwen, een slangenlijf, een runderkop, garnalensnorharen, tijgertanden, een paardengezicht, vissenschubben enzovoort… (…) Zo bezien is de draak dus helemaal geen dier en heeft hij ook niets te maken met de dinosauriërs uit de verre oudheid. De draak is een typische Chinese samenstelling van alle dieren, een abstracte samenvatting van al het leven op aarde.
– uit het het lemma ‘Draak (2)’

Bekijk ze allemaal op zijn site: janpaulhulsenbek.nl
Lees meer over de roman in Woorden zijn wortels
Saamhorigheid in het knekelhuis
Op een dag ontvangt Yang Fei het bericht dat hij zich uiterlijk om 9.00 uur in het uitvaartcentrum dient te melden, aangezien ‘het voorziene tijdstip van zijn crematie’ 9 uur 30 is. Met volgnummer A3 in de hand betreedt hij beduusd de wachtkamer en neemt plaats op een van de plastic stoeltjes voor het gewone volk, uitkijkend op de viproom met leunstoelen voor de rijken.
De toon is gezet in Yu Hua’s nieuwe roman De zevende dag: China’s meest gelezen schrijver klinkt een stuk stemmiger dan in zijn grote, daverende Broers. Zodra Yang Fei begrijpt dat hij dood is en zich in een soort tussenportaal tussen sterven en uiteindelijke uitvaart, oftewel eeuwige rust bevindt, laat hij zijn beurt voorbijgaan en vertrekt, op zoek naar zijn vader, de man die terminaal ziek van huis wegliep om niemand meer tot last te zijn. Het is zijn eerste dag in een onbestemde wereld vol mist en natte sneeuw; er volgen er nog zes, één per hoofdstuk.
Algauw ontdekt Yang Fei dat er massa’s mensen door deze zone dolen, velen al zo lang dat ze hun vlees verliezen en skeletten worden. En iedereen geeft hem dezelfde reden: ze hebben geen geld voor een graf of urn, de grondprijzen in China zijn zo gestegen dat niet alleen een huis maar ook een plek op de begraafplaats onbetaalbaar is geworden. Een sterk beeld: de gewone Chinees is na een leven lang ploeteren niet eens zijn laatste rust gegund. De kritiek is ook duidelijk, want in China is de grond van de staat, geen privébezit.
Die kritiek steekt Yu Hua niet onder stoelen of banken. Alle verhalen van de doden die Yang Fei ontmoet getuigen van het maatschappelijk onrecht waarmee de Chinese sociale media een paar jaar terug volstonden: van mensen die zonder inspraak hun huis verliezen aan de sloop tot een schandaal van zevenentwintig te laat geaborteerde foetussen, een gevolg van de eenkindpolitiek.
Van Chinese lezers kreeg Yu Hua het verwijt dat hij bijna gewoon het nieuws navertelde, en inderdaad, de vele verhalen worden soms wat al te toevallig met elkaar verbonden. Toch kun je niet heen om de grote compassie die Yu Hua erin legt; keer op keer benadrukt hij de diepe liefde tussen al deze ongelukkigen, zelfs die tussen het meisje en het vriendje dat haar tot zelfmoord dreef door haar een nep-iPhone cadeau te doen. Er vloeien veel tranen, ook uit de lege oogkassen van de levende skeletten.
Die mengeling van het sentimentele en het macabere is soms wat lastig te accepteren. De skeletten dienen hier duidelijk niet als een streng ‘gedenk te sterven’, misschien moeten we eerder denken aan de beroemde taoïstische parabel van Zhuang Zi. De meester vond eens een schedel die hij ’s nachts gebruikte als hoofdkussen, waarna de schedel hem in een droom vertelde dat hij geen groter geluk kende dan de dood, want ‘in de dood zijn er geen heersers en onderdanen’ en is het met het harde werk gedaan.
Het is die gelaten doodsaanvaarding die tenslotte doorklinkt in De zevende dag, ondanks de christelijk klinkende titel. Doordat iedereen een skelet wordt, zeggen de ‘doden zonder graf’, zijn we hier allemaal gelijk. En ja, elke nieuwkomer wordt liefdevol opgenomen in deze haast idyllische gemeenschap, die misschien nog wel het mooist gesymboliseerd wordt door de gezamenlijke maaltijden die de geraamtes zonder ingewanden blijven nabootsen. Dat schijnt Yu Hua zijn personages uiteindelijk te gunnen: geen rust, maar een knekelig soort saamhorigheid.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 19 maart 2016
Woorden zijn wortels
VertaalVerhaal
Han Shaogong verzamelt woorden. Al vanaf de jaren zeventig, toen hij net als miljoenen zeventienjarigen door Mao op het platteland te werk werd gesteld om ‘van de boeren te leren’, probeert hij afwijkende woorden en uitdrukkingen uit de plaatselijke streektaal te vangen in een opschrijfboekje. Een linguïstische, etymologische interesse, zeker, maar ook iets meer dan dat. Zoals voor veel stadse scholieren opgegroeid onder het communisme (Han Shaogong is van 1953) was het platteland voor hem de eerste kennismaking met het ‘echte’, oude China. In de stad woedde de Culturele Revolutie, daar werd de oude cultuur met de grond gelijkgemaakt, bijna letterlijk: gebouwen, tempels, kunst en boeken werden vernield en bedolven onder een barre laag politieke ideologie. Het platteland bleef relatief ongeschonden, en de jonge tewerkgestelden meenden in de lokale gebruiken en geloven iets terug te zien van het China van voor de revolutie.
Door zijn talige blik keek Han Shaogong nog verder terug: hij ontdekte woorden die rechtstreeks uit klassieke gedichten leken te stammen en raakte zodoende op het spoor van de traditionele literatuur, die lang naar de achtergrond was gedreven door al het maoïstische formulewerk. Zijn ‘literaire wortels’ noemde hij het, in een beroemd geworden essay. Maar het was vooral de volstrekt andere denkwereld waarin hij terechtkwam, door uitdrukkingen en opvattingen die hem onder meer zeiden dat het aloude ‘wilde denken’ van het taoïsme in de dorpen nog springlevend moest zijn. In zijn verhalen uit die tijd getuigde hij geregeld van zijn verwondering over dit ‘andere China’, en de vreemde woorden die hem zo fascineren doken daar ook al af en toe in op, maar dat was allemaal nog niets vergeleken bij de grote roman die hij uiteindelijk geheel uit zijn gestaag groeiende verzameling zou optrekken: het in 1996 verschenen Woordenboek van Maqiao, dat ik tussen 2000 en 2002 vertaalde voor uitgeverij De Geus.
Lees verder op de site van VertaalVerhaal
Spectaculaire straf voor een operaster
In zijn Nobelspeech zei Mo Yan dat hij zich in De sandelhoutstraf, zijn ambitieuze roman uit 2001, voor het eerst een ouderwetse verhalenverteller op een plein voelde. Na lang experimenteren met het westers modernisme, keerde hij nu terug naar de Chinese traditie – voor een verhaal dat ook alles met traditie te maken had: over zijn geliefde volksopera.
Rond 1900 stond het Chinese keizerrijk op instorten, mede door toedoen van Westerse mogendheden, die met techniek en moderniteit de zwakke plekken in de Chinese traditie blootlegden. Mo Yan laat dit conflict in het klein herleven in zijn geboortestreek Gaomi, waar de aanleg van een Duitse spoorlijn op verzet van de bevolking stuit, zeker als een ster van de lokale ‘kattenopera’ zich bij de antiwesterse Bokserbeweging aansluit.
Toch is het geen simpel verhaal van oost tegen west. Mo Yan suggereert dat China zelf al hopeloos verdeeld was en dus een makkelijke prooi. Hoe anders kun je het groteske portret van een verscheurde familie interpreteren dat uiteindelijk de kern van het boek vormt? Onder druk van de Duitsers wordt de operaster opgepakt voor sabotage aan de rails, waarna de plaatselijke onderprefect hem ter afschrikking van de rest een zo spectaculair mogelijke straf moet laten ondergaan. De onderprefect is echter de minnaar van de dochter van de operaster, de mooie Meiniang, en de beul die de publieke foltering zal uitvoeren is niemand minder dan Meiniangs schoonvader, bijgestaan door zijn zoon, haar man dus, een halfzwakzinnige slager.
Dat kan natuurlijk allemaal in de opera, en in de aria’s aan begin en eind van de roman zingen de hoofdpersonages elkaar dan ook voluit toe, klaaglijk en beklagenswaardig. Mo Yans exuberante stijl komt hier prima tot zijn recht, in zijn bonte opeenstapeling van vergelijkingen kan hij nog weleens te ver gaan, maar bij deze toch wat karikaturale stemmen levert het een krachtige polyfonie op.
In het grote middenbedrijf bestijgt de traditionele verteller het toneel, om de bredere achtergrond in te kleuren. Tomeloos als altijd rijgt Mo Yan hier de verhalen aaneen, maar in zijn nieuwe rol zorgt hij wel voor de springerige afwisseling uit de klassieke historische roman, die in China nog altijd zo graag gelezen wordt. Soms lijkt de rol hem op het lijf geschreven, soms laat de nadruk op actie die erbij hoort je ook behoorlijk duizelen. Maar dat volkse is nu eenmaal de opzet, in zijn nawoord zegt hij: zoals de kattenopera ‘op een plein voor de werkende massa’ wordt opgevoerd, zou deze roman ook ‘het best op een plein kunnen worden voorgedragen’.
Langzaam maar zeker werkt hij toe naar de finale, de gruwelijke sandelhoutstraf uit de titel, die ook één grote performance wordt. De meester-beul legt veel eer in zijn werk en uit respect voor de operaster maakt hij er een waar kunststuk van. Dat roept ongemakkelijke vragen op: is dit wrange humor, puur cynisme, of zegt het iets over de decadentie van de macht, voorbode van de val van het rijk en de teloorgang van een traditie, gesymboliseerd door ‘het einde van de opera’, zoals de laatste woorden luiden van de kunstenaar op het schavot?
Het zijn vragen die misschien wat overstemd raken op het plein, maar aan de andere kant: Mo Yan is geen schrijver die zijn bedoelingen of oordelen makkelijk prijsgeeft. Of hij nou een moderne verteller ‘op de achtergrond’ is, zoals hij in zijn Nobelspeech zei, of een die ‘uit de schaduw’ op het podium springt.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 12 december 2015
Eén vrouw tegen de staat
Wat te doen als je in China zwanger bent van een tweede kind? Li Xuelian, de boerenvrouw uit Liu Zhenyuns Chinese bestseller Ik ben geen secreet, verzint een list. We scheiden, zegt ze tegen haar man, en na de bevalling trouwen we weer, wie kan ons dan iets maken? Zo gezegd, zo gedaan, maar na de scheiding gaat manlief er met een ander vandoor, waarop de getergde Xuelian naar de rechter stapt. Ze wil ‘bewijzen dat de scheiding nep was, en dan hertrouwen met die klootzak’ – om vervolgens alsnog van hem te scheiden.
Dat is het kluchtige uitgangspunt van deze gesmeerde satire, die in feite niet over China’s eenkindpolitiek gaat, maar over de rechtsgang en de ambtenarij. Want met haar koppige eis trekt de boerin uiteindelijk vanuit de provincie naar Peking, waarbij ze zonder het zelf amper te begrijpen de machinaties van de macht blootlegt. Of eerder gezegd: waarbij ze een spoor van vernieling in het corrupte staatsapparaat achterlaat. Door voortdurende misverstanden tussen bange, wantrouwige of zelfzuchtige ambtenaren leidt haar zaak tot het ontslag van een hele reeks hoge piefen, en dat is nog maar het begin van haar twintigjarige strijd.
Is dit daarmee een staatsondermijnende roman? Nee, corruptiebestrijding is officieel beleid, en kritiek op lokale autoriteiten is daarbij geoorloofd. Maar toch staat het er maar: bladzij na bladzij zien we ambtenaren zich vertwijfeld afvragen wat er mis is met hun ‘werkwijze’, hun ‘instelling’, hoe het toch kan dat één vrouw met elke stap ‘aan de touwtjes van alle leiders’ trekt.
Wat dat betreft is het wel jammer dat dit ironische spel een tikje aan herhaling lijdt, en dat Liu wat veel ruimte besteedt aan een slapstickachtige klopjacht op Xuelian, die er met honderden politieagenten van weerhouden moet worden het Nationale Volkscongres in Peking te bereiken. Al laat het venijn in de epiloog wel degelijk zien dat ook deze luchtige vorm van kritiek in China zijn doel kan treffen.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 26 september 2015