Nu China de laatste jaren overal ter wereld Confucius-instituten uit de grond stampt, als culturele aanhangsels van zijn ambassades, lijkt de oude wijsgeer bijna synoniem met de Chinese cultuur. Maar het praktische confucianisme, de oude levensbeschouwelijke staatsorthodoxie, heeft altijd een stille tegenhanger gekend in het meer spirituele, apolitieke taoïsme, dat alleen al door zijn invloed op de kunsten cultureel minstens zo bepalend is geweest.
Een van de twee belangrijkste boeken van het taoïsme is nu voor het eerst volledig en direct in het Nederlands vertaald, door kenner en Tao-meester Kristofer Schipper: de geschriften van Zhuang Zi, meester Zhuang, uit de vierde eeuw voor onze jaartelling. Het andere boek, de Daodejing van Laozi, werd vanwege zijn bondigheid en relatief toegankelijke symboliek al vele malen vertaald of bewerkt, onlangs nog door sinoloog B.J. Mansvelt Beck (Servire, 2002). Maar het boek van Zhuang Zi is dan ook anders: weerbarstiger, maar ook rijker en levendiger.
Spontaniteit is het kernwoord van het taoïsme. In de Chinese traditie is de wereld niet geschapen maar verloopt alles in de natuur spontaan, volgens een ongrijpbaar ordeningsprincipe, aangeduid met Tao of ‘de weg’. Volgens het taoïsme heeft alleen de arme mens zijn spontaniteit verloren, gedreven als hij is door gewin en door zijn drang om alles in het leven in te delen in goed en kwaad, nuttig en nutteloos. Om zijn spontaniteit – en daarmee zijn vrijheid – te herwinnen, moet de mens proberen niet meer in te grijpen in de natuur: het befaamde taoïstische ‘niets doen’.
Waar de Daodejing soms iets wegheeft van een handboek met spreuken, maakt Zhuang Zi deze principes aanschouwelijk door middel van anekdotes, allegorieën en grappen – zijn boek wordt niet voor niets vaak als literatuur gelezen. Spontaniteit laat hij bijvoorbeeld zien aan de hand van de door hem zo geliefde ambachtsman: de houtbewerker of de smid die door zijn jarenlange ervaring zijn vaardigheden onbewust uitvoert. Spontaan zijn heeft niets te maken met je gevoelens volgen, zoals het in de westerse romantiek heet: de ambachtsman zal zich juist tot het uiterste concentreren om elke menselijke passie uit te bannen en zo toegang te krijgen tot de Tao, datgene wat ons met de natuur verenigt.
Zhuang Zi kán het ook alleen maar laten zien, want uitleggen blijkt onmogelijk: de ambachtslui kunnen nooit onder woorden brengen hoe ze het doen, hoe vaak het hen in Zhuang Zi’s verhalen en verhaaltjes ook gevraagd wordt – onder andere door niemand minder dan Confucius zelf! Zhuang Zi voert de Grote Heilige voortdurend op, meestal om hem zijn eigen domheid te laten toegeven. De Wijze snapt de Tao in abstracto wel, maar kan er simpelweg niet naar leven; Zhuang Zi zet hem spottend neer als een ijdele zedenpreker, die vooral school wil maken.
Niet alleen Confucius’ eerzucht is natuurlijk niet ‘des Taos’, ook zijn moralisme en gelijkhebberij zijn Zhuang Zi volkomen vreemd. De vrolijke relativist laat je keer op keer zien dat je de dingen ook anders kunt bekijken. Een oude boom vol knoesten mag nutteloos lijken omdat je er geen planken uit kunt zagen, maar aangezien niemand de bijl erin zet, is de boom wel een heerlijk lang leven beschoren, en hoe groter hij wordt hoe meer schaduw hij geeft.
Zhuang Zi’s taal is soms abstruus, soms volks en luchtig; een grilligheid die je terugziet in Schippers vertaling, die over het algemeen letterlijker blijft dan de literaire benaderingen die er bijvoorbeeld in het Engels bestaan. In de eveneens wat grillige inleiding geeft ook Schipper blijk van dat onbezorgde onvermogen van de taoïst om zijn leer uit te leggen. Lees het boek maar, lijkt hij te zeggen, net zoals zijn Taiwanese Tao-meesters altijd tegen hem zeiden: vraag toch niet telkens waarom! Dat hij eerder een man van de praktijk is dan een boekengeleerde – een man naar Zhuang Zi’s hart dus – heeft ook een groot voordeel. In de onmisbare voetnoten doceert Schipper uiterst gemoedelijk, zodanig zelfs dat de noten op een prettige manier bij de tekst gaan horen; net als in China overigens, waar Zhuang Zi het ook al eeuwenlang niet meer zonder commentaren kan stellen.
Zhuang Zi’s Innerlijke geschriften, die Schipper tien jaar geleden vertaalde, zijn nu eindelijk uitgebreid met de veel omvangrijkere Uiterlijke en de Gemengde geschriften, die niet meer aan Zhuang Zi zelf worden toegeschreven. Zijn volgelingen zijn weliswaar niet altijd zo gevat als de meester zelf, en sommigen willen ondanks alles toch politiek bedrijven, polemiseren en beleren met de Tao. Maar dankzij deze volledige vertaling worden we wel getrakteerd op de beroemde verhalen over de dood van Zhuang Zi’s vrouw en over zijn eigen sterfbed. En belangijker nog: de vele herhalingen en overlappingen in deze delen helpen ons, ‘arme kinderen van het avondland’, de Tao te begrijpen, doordat we hem steeds in een iets andere gedaante kunnen bekijken. Want dat is tenslotte de enige manier: gewoon lezen!
Hoogleraar, vertaler en Tao-meester
Na zijn middelbare school zette Kristofer Schipper (1934) zich af van het intellectuele milieu waarin hij was opgegroeid, hij wilde niet gaan studeren en toog begin jaren vijftig naar Parijs om zich in de kunsthandel te begeven. Een eenvoudig stalletje was zijn ideaal; wat dat betreft was hij al jong een taoïst. Maar via de Chinese kunst kwam hij toch op de universiteit terecht, waar hij sinologie combineerde met antropologie. Toen hij in de jaren zestig voor veldonderzoek in Taiwan verbleef ontdekte hij dat het taoïsme, dat hij had leren kennen als een filosofische wereldbeschouwing die voornamelijk in geschriften bestond, eigenlijk een springlevende volksreligie was, gekenmerkt door rituelen en ingebed in een sociale structuur. De fascinatie voor religie die hij van huis uit al had – zijn moeder schreef christelijke kinderboeken, zijn vader was joods – groeide uit tot een levensbestemming.
De enige manier om meer van het Chinese volksgeloof te weten te komen was zelf opgeleid worden tot priester of Tao-meester – het werd een verregaand participerend onderzoek van zeven jaar, dat hij als eerste en enige westerling volbracht. Terug in Parijs ontdekte hij dat hij met zijn praktijkkennis bepaalde leemtes in de wetenschappelijke bestudering van het taoïsme kon vullen, wat onder meer resulteerde in zijn boek Le Corps taoïste uit 1982, dat hij in 1988 zelf in het Nederlands vertaalde als Tao, de levende religie van China. Deze oorspronkelijke en zeer leesbare studie werd alom geprezen en beleefde in Nederland onlangs zijn vijfde druk (Meulenhoff 2006).
Met zijn nieuwe inzichten ging hij eveneens het boek van Zhuang Zi te lijf, de taoïstische klassieker die hij inmiddels als hoogleraar aan de Ecole Pratique des Hautes Etudes met zijn studenten was begonnen te lezen. Het idee voor een nieuwe, grondige vertaling werd algauw geboren, maar de aanvankelijke samenwerking met de Franse dichter Yves Bonnefoy was niet bevredigend. Schipper wachtte tot hij in de jaren negentig hoogleraar Chinese geschiedenis werd in Leiden om zelf, in zijn eigen moedertaal, de literaire aspecten van Zhuang Zi recht te kunnen doen.
Toch vond hij een strikt literaire benadering onvoldoende. Hij plaatste de tekst in zijn sociaal-historische context, met aandacht voor zijn mystieke en liturgische achtergronden – wat onder het confucianisme en het latere communisme, met hun beider afkeer van volksgeloof, uit den boze was. Zodoende kon hij de geschriften beter vertalen. In een interview met de Volkskrant in 1998 zei hij dat de vertaalproblemen hem vooral zaten in de gedachtegang van Zhuang Zi. Zijn denken is niet causaal, maar ‘wild’, concludeert hij met een verwijzing naar Lévi-Strauss. Schipper: ‘Het boek staat vol verhaaltjes over ambachtslieden, slagers, handelaren, zwangere vrouwen, mensen met afgehakte benen en gedrochten om te laten zien dat de essentie van het zijn zich niet in onze intellectuele constructies bevindt, maar in het dagelijks leven.’
Het gaat in de Chinese religie dus meer om wat je doet dan om wat je denkt, benadrukt hij elders – en dat lijkt ook wel van toepassing op zijn eigen beslommeringen. Het praktische vertalen is voor hem in de eerste plaats een manier geweest om simpelweg met Zhuang Zi’s denkwijze bezig te zijn – iets waar zijn academische collega’s verrast van opkeken. En toen hij met pensioen ging deed hij weer iets onverwacht praktisch: in 2002 richtte hij in China, in de zuidoostelijke stad Fuzhou, een exclusieve bibliotheek voor westerse werken op. Na een leven lang dankbaar gebruik te hebben gemaakt van sinologische bibliotheken in het westen wilde hij eindelijk iets teruggeven aan China.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 23 maart 2007
Meer over (confucianisme en) taoïsme in: Volmaakt geluk betekent: vrij van geluk en Insectjes op de wimpers van muggen
Pingback: Volmaakt geluk betekent: vrij van geluk | Aards maar bevlogen
Pingback: Insectjes op de wimpers van muggen | Aards maar bevlogen
Pingback: Het is een kwestie van concentratie | Aards maar bevlogen