Chinese literatuur

De Chinese literatuur is drieduizend jaar oud, dat zal menig Chinees auteur je bevestigen – met trots of niet. De een zal zich erop voor laten staan, de ander zal zich sceptisch afvragen hoe er in de moderne tijd met die traditie is omgesprongen. Maar eigenlijk kan niemand eromheen: de Chinese literatuur is misschien wel de enige andere grote literaire traditie naast de westerse, lang, rijk en onafgebroken als ze is. In de tijd van Homerus bestonden er in China al grote poëzieverzamelingen en in de jaren van Plato en Socrates trok de taoïst Zhuangzi met zijn wijze, grappige parabels van koning tot koning. Tijdens de donkere middeleeuwen in Europa floreerden de bekende Tangdichters, met namen als Li Bai en Bai Juyi, ‘tegelijk’ met de Don Quichot verscheen het verhaal van Koning Aap, oftewel De reis naar het westen, en in de eeuw van Goethe en Rousseau leverde Cao Xueqin de grootste roman uit de Chinese traditie af, De droom van de rode kamer.

Tangdichter Li Bai (Liang Kai, 13e eeuw)

Toch – en dat is misschien wel de reden waarom sommige hedendaagse auteurs weleens meewarig op die traditie terugkijken – toch heeft al die rijkdom er niet toe geleid dat de moderne Chinese roman een vanzelfsprekende plaats in de eenentwintigste-eeuwse wereldliteratuur heeft ingenomen. Dat heeft deels te maken met de politieke geschiedenis van China’s twintigste eeuw, die een woelige was. Aan het begin van die eeuw, rond en na de val van het oude keizerrijk in 1911, werd er volop geëxperimenteerd met nieuwe westerse invloeden, bestond er grote nieuwsgierigheid en werd er gretig vertaald, van Sherlock Holmes tot Balzac. De Chinese klassieken deden er even minder toe, of werden op zijn minst kritisch tegen het licht gehouden. Shanghai, de meest verwesterde stad van China, was niet voor niets het literaire centrum.

Oorlog bracht een vroegtijdig einde aan die ontwikkelingen. Vanaf de Japanse bezetting in 1937 tot en met de burgeroorlog van ná 1945 nam politiek engagement de overhand, waarna Mao Zedong vanaf 1949 de kunsten nagenoeg volledig ondergeschikt maakte aan de politiek. Zijn isolationistische beleid deed het land bovendien op slot voor veel westerse cultuur, die als decadent en burgerlijk werd gezien in een heilstaat waar alleen plaats was voor de socialistisch-realistische roman en de revolutionaire lofzang. Pas na Mao’s dood, met de nieuwe opendeurpolitiek van de jaren 1980, ontstond er langzamerhand weer meer vrijheid. De kruisbestuiving tussen Chinese en anderstalige literatuur ging verder, maar ook de Chinese traditie, waarvan bedroevend veel onder revolutionair geweld was bedolven, werd herontdekt.

Toch leek het of de moderne Chinese literatuur bijna opnieuw moest beginnen, de draad werd niet zomaar opgepakt – en een dergelijk groeiproces heeft misschien ook langere tijd nodig dan de veertig jaar die deze nieuwe periode inmiddels duurt. De politieke vrijheid nam daarbij niet in een rechte lijn toe, maar met golfbewegingen, geplaagd door terugkerende ‘dalen’ van aangescherpte censuur of hernieuwde oproepen tot socialistische, nationalistische kunst. Niettemin zag de Chineestalige literatuur zich de afgelopen decennia met twee Nobelprijzen bekroond, waarvan vooral de laatste, voor Mo Yan in 2012, door velen als een erkenning van de Chinese vertelkunst werd gezien, doortrokken als Mo Yans werk is van de Chinese traditie, zoals hij in zijn Nobeltoespraak niet naliet te vermelden.

Chinese herdenkingspostzegel
voor Mo Yans Nobelprijs

Overigens zijn er door de moderne politieke geschiedenis ook nieuwe vertakkingen van de Chinese literaire traditie ontstaan, met hun eigen karakteristieken. Hongkong bleef tot 1997 een Britse kolonie en Taiwan werd in 1949 het door de Verenigde Staten gesteunde toevluchtsoord voor hen die het communistische vasteland verlieten. De literatuur uit deze gebieden vertoont dan ook duidelijk invloeden van de Angelsaksische letteren, waarbij bijvoorbeeld de klassiek-Chinese blik op de buitenwereld, de bekommernis om de maatschappij, meer lijkt samen te gaan met een ‘keer naar binnen’, een verkenning van het ik. Al moet gezegd dat ook het werk van de Taiwanese Pai Hsien-yung, die vanuit zijn Amerikaanse ‘ballingschap’ de term ‘keer naar binnen’ muntte, op een dieper niveau onmiskenbaar geregeerd wordt door traditionele patronen.

Vanuit die ‘drieduizend jaar’ bezien is het niet zo vreemd dat schrijvers als Pai en Mo Yan zich laten inspireren door Chinese manieren van vertellen, zich uitdrukken door middel van verwijzingen naar de Chinese literatuur. Maar in een wereld waarin de westerse cultuur de dominante is, betekent dat ook dat de Chinese roman niet zo makkelijk mainstream wordt; daartoe is er nog veel onbekendheid met die Chinese achtergronden. Waar wellicht nog bijkomt dat de werkelijk succesvolle global novel, in de overtuigende woorden van schrijver en vertaler Tim Parks, er hoe langer hoe meer een is die zich bijna enkel door middel van transparante, ‘vertaalbare’ taal en met zo min mogelijk culturele eigenheiden van internationale waardering en bijbehorende verkoopcijfers kan verzekeren.

Wat is eraan te doen, aan die onbekendheid en die mondiale tendens? Simpelweg zoveel mogelijk Chinese literatuur vertalen, dunkt me, en aan zoveel mogelijk mensen laten lezen. Hopeljjk kunnen de stukken op deze site – oud, nieuw, recensie, essay, blog of anderszins – gaandeweg iets overbrengen van de veelvormigheid van het vertaalde aanbod, en prikkelen om verder te lezen, in misschien wel die enige andere grote literaire traditie ter wereld.

Alle stukken zijn via het menu onderverdeeld in de rubrieken ‘algemeen’ (over Chinese literatuur in het algemeen), ‘klassiek’ (van de oudste tijden tot aan de val van het keizerrijk in 1911), ‘modern’ (Republikeins China, tot 1949), ‘hedendaags’ (ruwweg alles sindsdien), ‘migranten’ (niet-Chineestalige literatuur uit de diaspora) en ‘overig’ (waaronder non-fictie over China en literatuur uit Oost-Azië), met tot slot nog een deel ‘vertalingen’.