Pai Hsien-yung had al een idee voor wat uiteindelijk zijn roman Jongens van glas zou worden, toen hij eind jaren zeventig in de Huntington Art Gallery in California ‘The Blue Boy’ zag hangen, van Thomas Gainsborough uit 1770. In de blik van de knaap in Van Dyck-kostuum herkende hij zijn eigen melancholie, maar ook die van de jongen die centraal zou komen te staan in zijn boek over verstoten zonen, eenzame buitenstaanders, op zoek naar vaders of vaderfiguren.
De eenzaamheid had zich in Pai zelf genesteld, heeft hij vaak gezegd, toen hij op zijn zevende wegens tuberculose twee jaar in afzondering moest leven, bijna geheel aan zijn bed gekluisterd. Maar de breekbare jongens in zijn roman zouden ‘zondige zonen’ worden, vanwege hun homoseksualiteit niet door hun vaders erkend, levend in de ‘glazen gemeenschap’ van het stadspark van Taipei. Hij noemde zijn hoofdpersoon naar de Blue Boy: Li Qing, waarbij qing 青 dat wonderlijke Chinese karakter is dat in eerste instantie blauw betekent, maar ook voor groen, vaak in de zin van jong, blauwgroen en zwart wordt gebruikt. Het teken heeft in de geschiedenis een lange evolutie doorgemaakt, waardoor al die tinten in verschillende uitdrukkingen overleven.
Is het toeval dat al die kleuren terugkomen in de beelden die Pai altijd voor de omslagen van zijn boeken heeft gebruikt? Het zijn steevast schilderijen van zijn goede vriend Ku Fu-sheng (1935-2017), die net als hij in de jaren zestig van Taiwan naar de Verenigde Staten emigreerde, in zijn geval na een studie in Parijs. Dunne, uitgerekte figuren zijn het die, vaak omgeven door grijzige qing-kleuren, zeer lichamelijk hun innerlijke toestand lijken te tonen, zowel op de cover van Jongens van glas als bijvoorbeeld op een eerdere verhalenbundel Eenzaam met zeventien.




Onder: Eenzaam met zeventien in een Taiwanese (l) en Chinese uitgave
Als je naar de plaat rechtsonder kijkt, geloof ik dat Pai zijn vriend Ku, die hij overigens ook als een eenzaat beschrijft, ook in het verhaal van Jongens van glas zelf een kleine eer heeft willen bewijzen. Hij voert er namelijk een naamloze ‘meester-schilder’ in op, die maar even kort voorbijkomt, maar van wie in detail een schilderij wordt beschreven:
Op een straathoek, in het midden van het doek, stond een jongen in zwarte kleren, zijn lichaam uitgerekt tot een lange lijn. Hij had een bos wilde haren, die als leeuwenmanen over zijn voorhoofd vielen. Zijn borstelige wenkbrauwen vormden één lijn, en zijn ogen, zijn opvallende ogen, leken op het doek als zwarte vonken heen en weer te schieten. Hij had een puntig gezicht en dunne lippen, die stijf dicht waren geknepen. Op blote voeten stond hij, zijn bloesje hing open en op zijn borst zag je een tatoeage van uitzonderlijke dieren. De jongen keek zo woest dat hij elk moment van het doek af zou kunnen springen. Ik had één blik op het schilderij geworpen en kon me niet inhouden te roepen: ‘Maar dat is…’
Wie het is, is een belangrijke figuur in het boek, ook vereeuwigd in de still van de Taiwanese tv-serie uit 2003 op de Nederlandse cover hier rechtsonder. Maar misschien is het ergens ook wel een ‘verkapt’ zelfportret van de schrijver… Pai Hsien-yung stond in de jaren zestig vaak model voor de nog jonge struggling artist, en als het om zwarte, lange lijnen gaat, spreekt het naar Pai geschilderde beeld hier linksonder, ‘Sitting High’ uit 1960, boekdelen.



Meer over de roman hier