Laconieke korte verhalen

Gevraagd waarom er zoveel geweld in zijn werk voorkomt, antwoordt de Chinese schrijver Yu Hua steevast dat hij als kind in de Culturele Revolutie domweg veel gruwelen heeft gezien. Wat ook hielp was dat zijn ouders arts waren en hij vaak speelde in het ziekenhuis. In zijn romans Leven! en Broers is dat geweld ingebed in een historische setting, maar zijn korte verhalen, nu verzameld onder de titel Flesjes knallen, zijn andere koek.

Vertaald door diverse vertalers onder redactie van Jan De Meyer

Bevreemdende, soms parabelachtige teksten zijn het, waarin het geweld haast in zijn pure vorm optreedt. Neem het openingsverhaal, ‘Met achttien jaar de wereld in’, over een hoopvolle lifter die bloederig in elkaar wordt geslagen bij een overval op de vrachtauto die hem meeneemt. Meer wordt er amper verteld, veel context is er niet – of mogen we zijn ‘rode rugzakje’ als een politieke toespeling opvatten?

Nog iets verder gaat het kafkaëske ‘Het verleden en de straffen’, waarin een man moet verschijnen bij de ‘Strafexpert’, die hem een bijzondere straf wil laten ondergaan. Gewillig zegt de man toe, omdat hij hoopt dat de marteling hem kan ‘losmaken van een vage herinnering’: een gebeurtenis waarvan hij enkel de datum nog weet, 5 maart 1965, al moet er ook een straf mee zijn gemoeid. Een tergend abstracte verbeelding van trauma en verdrukte herinnering.

In Yu’s latere verhalen komt er meer ruimte voor compassie, zoals in ‘De jongen in het schemerlicht’, waarin een marktkramer een appeldief wreed aan de schandpaal zet, maar schuld en boete betrekkelijk lijken. Of voor humor, met een randje: in ‘Appendix’ willen twee zoontjes dat hun vader, chirurg, zichzelf aan zijn blindedarm opereert; ze houden de spiegel al klaar.

Toch overheerst de laconieke toon. Samen met zijn klare taal lijken Yu’s strakke composities soms iets al te simpels te hebben, alsof hij nog altijd met de argeloze blik van dat kind uit de Culturele Revolutie kijkt. Maar het is een blik die wel degelijk heel wat heeft gezien.

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 21 april 2018

China’s geschiedenis als slapstick

In het nawoord bij zijn grote succesroman Broers schrijft Yu Hua, een van China’s bekendste auteurs van nu, dat het boek is voortgekomen uit een ‘ontmoeting tussen twee tijdperken’. Enerzijds de Culturele Revolutie, een tijdperk van fanatisme en onderdrukking ‘dat vergeleken kan worden met de Middeleeuwen in Europa’; anderzijds het heden, een tijdperk van morele ontwrichting en hedonisme, ‘en dit nog extremer dan in het Europa van vandaag’. Kortom: een westerling ‘zou vier eeuwen moeten leven’ om te ervaren wat een Chinees in veertig jaar heeft doorgemaakt.

Vertaald door Jan De Meyer

Of die westerling kan Yu Hua’s roman lezen, waarin twee halfbroers die veertig jaar doorlopen – vanwege hun tegengestelde karakters elk op een andere manier. Ze groeien op, net als Yu Hua, tijdens de Culturele Revolutie, om in de jaren van de economische opmars langzaam van elkaar te vervreemden, en niet alleen omdat ze dezelfde vrouw begeren. Terwijl de brave arbeider Song Gang ten onder gaat in de nieuwe maatschappij, weet het boefje Kaalkop zich handig op het werken tot een van de rijksten van het land – zo rijk dat hij zich zelfs een ruimtereisje kan veroorloven.

Uit dat laatste blijkt al dat Yu, om het contrast van vier eeuwen te schetsen, het rücksichtslos in de overdrijving zoekt, zoals ook zijn vakbroeder Mo Yan dat graag doet. De waanzin van Mao’s klassenstrijd, in het eerste deel, is nog niet zo verrassend voor wie Yu’s eerdere werk kent. Klinische beschrijvingen van gruwelijk geweld vond je ook in de romans Leven! (1992, verfilmd door Zhang Yimou) en De bloedverkoper (1996), en het argeloze kinderpersectief maakt een en ander ook nog wel aannemelijk. Het is de waanzin van de consumptiemaatschappij in het tweede, tweemaal zo lange deel, die tot werkelijk groteske toestanden leidt.

Ten eerste is er de veelbetekenende manier waarop Kaalkop zijn geld verdient. Geholpen door gehandicapten uit een kansloze sociale werkplaats, bouwt hij zijn imperium uitgerekend op basis van afvalverwerking. Dan is er wat hij met zijn geld doet, naast het opkopen van zowat het hele stadje waar de roman zich afspeelt. Gluurde hij tijdens de puriteinse Culturele Revolutie nog in stinkende latrines naar vrouwenkonten, als tycoon slaapt hij met ontelbare vrouwen, onder wie de finalisten van een grote Miss Maagdelijkheidsverkiezing, een absurd festijn waarbij alle deelneemsters toch al rustig met de jury naar bed gaan, aangezien de handel in kunstmatige maagdenvliezen welig tiert.

Zijn sullige, bijna seksloze broer, intussen, probeert na zijn ontslag uit de staatsfabriek zijn kostje te verdienen met de verkoop van borstvergrotende crème, waarvoor hij zich chirurgisch, als levende reclame, een paar borsten aan laat meten. Yu Hua schrijft dit allemaal uiterst droog en laconiek op, in groot detail, zonder metaforen en zonder commentaar. De roman is mede zo dik, met 850 pagina’s misschien wel iets te dik, doordat Yu voor alle scènes ruim de tijd neemt, telkens weer beeld op beeld stapelt en alles alleen maar gekker maakt. Het trieste einde van de sullige broer wordt daar wel wat moeilijk invoelbaar door, hoeveel tranen Kaalkop ook om hem plengt. Het is alsof Yu na alle overdrijving ook emoties alleen maar kan presenteren als vet sentiment.

Nu is sentiment geen vies woord in de Chinese literatuur, en ook het laten spreken van de beelden is er gebruikelijker dan een beschouwende, onderzoekende inslag. Toch zul je van Yu Hua niet eens het begin van een antwoord krijgen op de vraag waar alle waanzin in het boek vandaan komt. Zijn personages schijnen zich die vraag ook niet te stellen. Yu duidt ze vaak aan als ‘de massa’s’, met een ironische knipoog naar het maoïsme, of anders wel als ‘de smid’ of ‘de tandentrekker’; het zijn kortom welbewuste karikaturen, grof omlijnde types die net als in zijn eerdere romans enkel bezig lijken te zijn met overleven, niet verder kijkend dan het ‘gestoomde broodje’ van de volgende dag.

Yu Hua

Dat politieke beperkingen Yu Hua van zo’n onderzoek afhouden, vooral waar het de Culturele Revolutie betreft, is maar ten dele waar. Hij is weliswaar een prominent lid van de Schrijversbond – en dus niet echt de doorn in het oog van het regime, zoals de cover blurb roept – maar in het buitenland wil hij de laatste jaren weleens zijn mond opendoen. In zijn essaybundel China in Ten Words (Vintage 2012), die hij bewust niet in China uitbracht, gaat hij bijvoorbeeld expliciet in op een politiek taboe als het Tiananmen-incident van 1989, dat hij in Broers slechts indirect kan laten voorkomen. Maar ook daar: enkel impressies, geen zucht naar antwoorden.

In Broers is het alsof hij de antwoorden gewoon niet heeft. De verteller ratelt maar door, in een vaak rauwe stijl vol herhalingen en stoplappen; bij alle personages parelt het zweet op dezelfde manier en alle smeden en tandentrekkers vloeken op dezelfde manier. De verteller lijkt daardoor net zo waanzinnig als de wereld om hem heen. Sterker nog, hij heeft het telkens over ‘ons stadje’ – hij zit er dus letterlijk middenin, hij beschrijft het alsof het hem allemaal ook maar overkomt, en het nog steeds niet kan geloven. Dat was dan ook vast wat Yu Hua in zijn nawoord bedoelde: misschien moet de westerling die het ambitieuze Broers oppakt zijn ongeduldige vragen maar even wegstoppen en het allemaal eerst maar eens domweg ervaren.

Lees ook: Bloedverkopen om te overleven

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 16 maart 2013

Echte mensen

De werkelijkheid op de huid

De wereldcinema is ondenkbaar zonder Chinese films, moderne Chinese schilderkunst breekt miljoenenrecords bij Sotheby’s, maar de Chinese literatuur steekt daar internationaal wat schril bij af. Je zou kunnen zeggen: elk land heeft op cultureel gebied nu eenmaal zijn sterke punten. Nederland was lang het land van Rembrandt en Van Gogh, en meer recentelijk van Dutch Design. Nederlandse schrijvers gaan pas sinds kort de wereld over.

Natuurlijk is dat deels een kwestie van vertalen: als is het Chinees geen kleine taal, net als het Nederlands wordt hij buiten de landsgrenzen nauwelijks gesproken. En zoals Engeland nu pas weet dat ze in W.F. Hermans een Nederlandse Kafka hebben, zo weet menig westerling niet dat China juist altijd een door en door literair land is geweest. De enorme Chinese boekhandels van tegenwoordig puilen uit van boeken en lezers, en in het klassieke China was elke ambtenaar een dichter.

Eeuwenlang vormde literatuur een vast onderdeel van de keizerlijke examens, die toegang boden tot de hoogst mogelijke carrière: het dienen van het land. Literatuur had dan ook een praktische rol: het weerspiegelen van wat er speelde in de maatschappij, het signaleren van misstanden en het trekken van lessen uit de geschiedenis.

Mo Yan

En die rol heeft literatuur in de 20e eeuw grotendeels behouden. Schrijvers zijn dan geen ambtenaar meer – al heeft Mao ze een tijdlang voor zijn politieke kar willen spannen – maar de typische Chinese roman zit de werkelijkheid nog altijd dicht op huid, richt zich op het aardse en alledaagse, en verliest de geschiedenis maar zelden uit het oog.

Iemand als Mo Yan (1956), ongetwijfeld de bekendste hedendaagse schrijver, vaak genoemd als Nobelprijskandidaat, heeft er bijna zijn hele oeuvre aan gewijd. Zijn eerste en beroemdste roman, Het rode korenveld uit 1986, is een barokke ode aan zijn voorouders uit het dorpje Gaomi, zijn eigen Yoknapatawpha – William Faulkner is Mo Yans grote voorbeeld.

De verteller voelt zich een onwaardige telg van een groots geslacht van vitale boeren en liederlijke bandieten, die in de jaren veertig heldhaftig verzet boden tegen de Japanse bezetter. Niet uit patriottisme, maar uit eenvoudige boerentrots en stoere onverzettelijkheid. Eigenschappen die de huidige generatie niet meer bezit, treurt de verloren zoon, zelfs het rode koren schittert niet meer als voorheen.

Mo Yan kan als geen ander dat rode koren doen schitteren. Hij kijkt niet op een bijvoeglijk naamwoord en zijn plastische beschrijvingen dijen oneindig uit. Hij heeft zich niet voor niets het pseudoniem mo yan – ‘niet spreken’ – aangemeten, om zijn eigen woordenvloed in te dammen. Maar tegelijkertijd zie je hoe Mo Yan grip probeert te krijgen op de geschiedenis, haar probeert te herschrijven.

De officiële, revolutionaire versie van de geschiedenis wordt namelijk enkel bevolkt door bovenmenselijke helden en onzelfzuchtige martelaars. Mo Yan zet daar zijn echte, aardse mensen tegenover. Dat hij hun puurheid uit lyrische bewondering danig overdrijft, alla – maar puur betekent voor hem in elk geval niet ongeloofwaardig goed en deugdzaam.

Yu Hua

Yu Hua (1960), een van de populairste en best verkopende auteurs van het moment, gaat daarin nog wat verder. Zijn bekendste roman Leven! (1992) bestrijkt, aan de hand van de lotgevallen van een familie, het China van de jaren veertig tot de jaren tachtig. Alle grote historische gebeurtenissen passeren de revue en vinden hun weerslag in het dagelijks leven: de overgang van gokhuizen naar communes, de privé-ijzersmeltoventjes van de Grote Sprong Voorwaarts en de antikapitalistische leuzen van de Culturele Revolutie.

Veel auteurs hebben zo’n weids panorama geschilderd, maar Yu Hua wil ermee laten zien hoe de gewone man zich op pure wilskracht, de wil om te blijven leven, door de oorlog, armoede en sociale misstanden uit die decennia heen kon slaan. Het verhaal eindigt veelzeggend met het beeld van de hoofdpersoon en zijn buffel – bron van levensonderhoud, symbool van het leven.

Yu Hua schreef dan ook geen politieke aanklacht, maar toont zich eerder diep geroerd door die typisch Chinese overlevingsdrang. In zijn poging een zo gewoon mogelijke hoofdpersoon te schetsen, schiep hij een ware alleman, die bijna uitsluitend getekend wordt door zijn taaiheid en volharding.

Zijn er helemaal dan geen breekbare individuen in de Chinese literatuur, personages die eerder kampen met een innerlijke, psychologische strijd – het kenmerk bij uitstek van de westerse moderne roman? Jawel, maar over het algemeen zie je die pas bij auteurs die het woeden der wereld bewust de rug toekeren. De alom geliefde Su Tong (1963), bijvoorbeeld, heeft een grote voorliefde voor de geschiedenis, maar voor hem lijkt het verleden eerder een vlucht. Zijn hoofdpersonen zijn bijna altijd eenlingen die zich bedreigd voelen door de buitenwereld, niet thuis lijken te horen in hun omgeving.

Su Tong

In zijn pseudo-historische roman Mijn leven als keizer (1992) voert hij een argeloos kindkeizertje op dat slachtoffer wordt van machtspelletjes aan een imaginair hof. Vooral de complotten die de oude keizerin-weduwe achter de schermen smeedt maken hem angstig en onzeker. Als hij uiteindelijk wordt afgezet, ervaart hij dat dan ook direct als een bevrijding. De zinderende vlucht die hij vervolgens als gewoon burger door zijn land moet ondernemen, wordt zo één lange louteringstocht. De voormalige keizer heeft nog maar één ambitie: koorddanser worden, om zo dicht mogelijk de vrijheid van de vogels te benaderen – als de Keizer van het Koord.

Wat als begon als een ironisch spel met de conventies van een hofdrama – compleet met jaloerse concubines en een broedertwist – slaat dus om in een roman over individuele vrijheid. Schrijver John Updike bekende in zijn bespreking voor The New Yorker dat hij aanvankelijk maar moeilijk ‘in het verhaal kwam’, totdat hij in het laatste deel tot zijn plezier opeens ‘een hoofdpersoon in de westerse zin van het woord’ ontwaarde, iemand die dingen ‘najaagt, bevecht en ontdekt’.

Zou dat de onbekendheid van de Chinese literatuur kunnen helpen verklaren? De westerse lezer identificeert zich misschien beter met een zich ontplooiend individu dan met een voortploeterende alleman. Hoe het ook zij, voor de huidige grote drie van de Chinese letteren is er duidelijk meer dan alleen dat individu: naast de vogel van de vrijheid is er het koren van de kracht en de buffel van het leven.

Lees ook: Brieven aan een onbekende

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant op 2 augustus 2008 (katern ‘Let The Games Beijing’)

Bloed verkopen om te overleven

Realistische fabel van Yu Hua over de gewone man in China

Een kleuter die per ongeluk zijn kleine broertje uit zijn armen laat vallen en daarmee de apathie en harteloosheid in het gezin blootlegt, een doorgedraaide geschiedenisleraar die de vijf traditionele Chinese straffen, van neus afhakken tot castratie, op zichzelf uitvoert, terwijl zijn vrouw en kinderen beschaamd de andere kant op kijken, of een hoofdpersoon die na zijn dood door chirurgen vakkundig wordt opgesneden ten behoeve van de orgaanhandel…

Met zulke verhalen werd de Chinese schrijver Yu Hua (1960) in de jaren tachtig bekend: uitermate bloederig geweld, maar zo klinisch beschreven dat het duidelijk niet alleen bedoeld leek om te shockeren, maar ook om aan het denken te zetten. Door zich te onthouden van elk commentaar, stelde Yu Hua de morele oordelen van de lezer op de proef.

Vertaald door Martine Torfs

Desgevraagd verklaart Yu dat zijn fascinatie voor geweld gedeeltelijk voortkomt uit de gruwelen van de Culturele Revolutie: vage herinneringen van een angstige basisscholier. Maar dat niet alleen. Laconiek vertelt hij in interviews dat hij als kind veel in het ziekenhuis rondhing, aangezien zijn vader arts was. ‘Als het warm was, deed ik mijn middagdutje in het mortuarium; lekker koel.’ Ook tijdens zijn tandartsopleiding werd zijn verbeelding rijkelijk gevoed. Pas toen hij na vijf jaar tandartsenpraktijk weleens wat meer van de wereld wilde zien dan al die open monden, besloot hij schrijver te worden.

De titel van Yu’s nu vertaalde roman uit 1996, De bloedverkoper, doet misschien ook wat luguber aan, maar dat valt behoorlijk mee. Dat heeft alles te maken met de nieuwe, mildere koers die Yu in de jaren negentig is gaan varen: hij wil niet meer afstandelijk problemen aan de kaak stellen, zegt hij, maar zich meer in zijn personages verplaatsen. Een eerste blijk van die ommekeer was zijn wereldwijd vertaalde roman Leven! (De Geus, 1995), die zijn succes mede dankte aan de verfilming van Zhang Yimou.

Yu’s latere werk heeft met de explosieve inhoud ook zijn experimentele trekjes verloren: beide romans zijn rechttoe, rechtaan vertelde familiegeschiedenissen die het China van de jaren veertig tot de jaren tachtig beslaan. In beide boeken is Yu’s thematiek ook veel eenduidiger dan voorheen. Hij wil voornamelijk laten zien hoe gewone Chinese mensen zich door pure wilskracht, de wil te blijven leven, door de oorlog, armoede en sociale misstanden uit die decennia heen slaan.

Terwijl in Leven! de Chinese geschiedenis nog zeer pregnant aanwezig was, is hij in De bloedverkoper meer naar de achtergrond verdrongen, waardoor Yu’s thema van doorzetten en overleven centraler komt te staan. Dat zie je ook terug in de stijl, die vertaalster Martine Torfs goed heeft weten te treffen: een verontrustende mengeling van realisme en fabel.

Hoofdpersoon Xu Sanguan geeft bloed voor geld. Dat is een wijdverbreide praktijk onder arme Chinese boeren, en een van de grootste oorzaken van de enorme aids-epidemie die momenteel in verschillende Chinese provincies heerst. Maar in Yu Hua’s boek is die werkelijkheid ver te zoeken. Fabrieksarbeider Xu Sanguan beseft wel dat hij met zijn leven speelt door keer op keer bloed af te staan, maar hij weet van geen HIV, hij maakt zich alleen zorgen om iets mythisch als zijn ‘levenskracht’.

Vertaald door Elly Hagenaar

Dat zie je ook aan de beschrijvingen van het bloed aftappen. In zijn korte verhalen zou de jongere Yu Hua daar graag alle plastische details van hebben gegeven, maar in deze roman laat hij het vanuit zijn personages zien, en gaat alles gehuld in hun bijgelovige rituelen. Zo moet je van tevoren eerst zoveel water drinken dat je blaas op knappen staan, om je bloed te verdunnen (staaltje ondernemerschap), en achteraf meteen een deel van je geld uitgeven aan gebakken varkenslever met rijstwijn in restaurant De Overwinning.

Het verhaal van Xu Sanguan is even simpel als zijn gedachten. In zijn jeugd leert hij wat bloed verkopen is en in zijn volwassen leven grijpt hij steeds naar dat middel als hij met zijn rug tegen de muur staat. Voor een schuldeiser, in de hongersnood van de jaren zestig, voor een etentje om een ambtenaar te paaien of een cadeautje voor de vrouw waarmee hij een slippertje maakt… Het geld dat hij met zijn eigen bloed verdient is strikt voor hem en de zijnen bedoeld, dat wordt wel duidelijk wanneer hij weigert die dure centen te besteden aan de zoon die zijn vrouw vermoedelijk met een ander heeft gehad. Met zijn fabriekssalaris voedt hij de arme jongen wel op, maar een extraatje van zijn ‘bloedgeld’, dat gaat hem te ver.

Die boerse simpelheid wordt nog versterkt doordat Yu Hua zijn personages bewust van buitenaf beschrijft, zonder enige poging tot diepte-psychologie, net als in het traditionele Chinese proza, dat ook meer door typen dan round characters wordt bevolkt. In De bloedverkoper werkt dat aanvankelijk goed, maar naar het einde toe wordt het verhaal er wat al te simpel op.

Xu Sanguan verkoopt steeds vaker en met steeds kortere tussenpozen zijn bloed, tot aan de bloedstollende finale waarin hij het bijna om de dag doet – om de ziekenhuisrekening van zijn onechte zoon te betalen. Het is op het sentimentele af, ook al suggereert Yu Hua net als in Leven! dat één overwinning van tegenspoed nog geen ‘eind goed, al goed’ betekent. De gewone man zal moeten blijven volhouden. Literair gezien is dat toch een wat mager besluit voor een van de opmerkelijkste schrijvers uit het China van na Mao. De provocateur is met de jaren wel erg mild geworden.

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 18 juni 2004