China’s geschiedenis als slapstick

In het nawoord bij zijn grote succesroman Broers schrijft Yu Hua, een van China’s bekendste auteurs van nu, dat het boek is voortgekomen uit een ‘ontmoeting tussen twee tijdperken’. Enerzijds de Culturele Revolutie, een tijdperk van fanatisme en onderdrukking ‘dat vergeleken kan worden met de Middeleeuwen in Europa’; anderzijds het heden, een tijdperk van morele ontwrichting en hedonisme, ‘en dit nog extremer dan in het Europa van vandaag’. Kortom: een westerling ‘zou vier eeuwen moeten leven’ om te ervaren wat een Chinees in veertig jaar heeft doorgemaakt.

Vertaald door Jan De Meyer

Of die westerling kan Yu Hua’s roman lezen, waarin twee halfbroers die veertig jaar doorlopen – vanwege hun tegengestelde karakters elk op een andere manier. Ze groeien op, net als Yu Hua, tijdens de Culturele Revolutie, om in de jaren van de economische opmars langzaam van elkaar te vervreemden, en niet alleen omdat ze dezelfde vrouw begeren. Terwijl de brave arbeider Song Gang ten onder gaat in de nieuwe maatschappij, weet het boefje Kaalkop zich handig op het werken tot een van de rijksten van het land – zo rijk dat hij zich zelfs een ruimtereisje kan veroorloven.

Uit dat laatste blijkt al dat Yu, om het contrast van vier eeuwen te schetsen, het rücksichtslos in de overdrijving zoekt, zoals ook zijn vakbroeder Mo Yan dat graag doet. De waanzin van Mao’s klassenstrijd, in het eerste deel, is nog niet zo verrassend voor wie Yu’s eerdere werk kent. Klinische beschrijvingen van gruwelijk geweld vond je ook in de romans Leven! (1992, verfilmd door Zhang Yimou) en De bloedverkoper (1996), en het argeloze kinderpersectief maakt een en ander ook nog wel aannemelijk. Het is de waanzin van de consumptiemaatschappij in het tweede, tweemaal zo lange deel, die tot werkelijk groteske toestanden leidt.

Ten eerste is er de veelbetekenende manier waarop Kaalkop zijn geld verdient. Geholpen door gehandicapten uit een kansloze sociale werkplaats, bouwt hij zijn imperium uitgerekend op basis van afvalverwerking. Dan is er wat hij met zijn geld doet, naast het opkopen van zowat het hele stadje waar de roman zich afspeelt. Gluurde hij tijdens de puriteinse Culturele Revolutie nog in stinkende latrines naar vrouwenkonten, als tycoon slaapt hij met ontelbare vrouwen, onder wie de finalisten van een grote Miss Maagdelijkheidsverkiezing, een absurd festijn waarbij alle deelneemsters toch al rustig met de jury naar bed gaan, aangezien de handel in kunstmatige maagdenvliezen welig tiert.

Zijn sullige, bijna seksloze broer, intussen, probeert na zijn ontslag uit de staatsfabriek zijn kostje te verdienen met de verkoop van borstvergrotende crème, waarvoor hij zich chirurgisch, als levende reclame, een paar borsten aan laat meten. Yu Hua schrijft dit allemaal uiterst droog en laconiek op, in groot detail, zonder metaforen en zonder commentaar. De roman is mede zo dik, met 850 pagina’s misschien wel iets te dik, doordat Yu voor alle scènes ruim de tijd neemt, telkens weer beeld op beeld stapelt en alles alleen maar gekker maakt. Het trieste einde van de sullige broer wordt daar wel wat moeilijk invoelbaar door, hoeveel tranen Kaalkop ook om hem plengt. Het is alsof Yu na alle overdrijving ook emoties alleen maar kan presenteren als vet sentiment.

Nu is sentiment geen vies woord in de Chinese literatuur, en ook het laten spreken van de beelden is er gebruikelijker dan een beschouwende, onderzoekende inslag. Toch zul je van Yu Hua niet eens het begin van een antwoord krijgen op de vraag waar alle waanzin in het boek vandaan komt. Zijn personages schijnen zich die vraag ook niet te stellen. Yu duidt ze vaak aan als ‘de massa’s’, met een ironische knipoog naar het maoïsme, of anders wel als ‘de smid’ of ‘de tandentrekker’; het zijn kortom welbewuste karikaturen, grof omlijnde types die net als in zijn eerdere romans enkel bezig lijken te zijn met overleven, niet verder kijkend dan het ‘gestoomde broodje’ van de volgende dag.

Yu Hua

Dat politieke beperkingen Yu Hua van zo’n onderzoek afhouden, vooral waar het de Culturele Revolutie betreft, is maar ten dele waar. Hij is weliswaar een prominent lid van de Schrijversbond – en dus niet echt de doorn in het oog van het regime, zoals de cover blurb roept – maar in het buitenland wil hij de laatste jaren weleens zijn mond opendoen. In zijn essaybundel China in Ten Words (Vintage 2012), die hij bewust niet in China uitbracht, gaat hij bijvoorbeeld expliciet in op een politiek taboe als het Tiananmen-incident van 1989, dat hij in Broers slechts indirect kan laten voorkomen. Maar ook daar: enkel impressies, geen zucht naar antwoorden.

In Broers is het alsof hij de antwoorden gewoon niet heeft. De verteller ratelt maar door, in een vaak rauwe stijl vol herhalingen en stoplappen; bij alle personages parelt het zweet op dezelfde manier en alle smeden en tandentrekkers vloeken op dezelfde manier. De verteller lijkt daardoor net zo waanzinnig als de wereld om hem heen. Sterker nog, hij heeft het telkens over ‘ons stadje’ – hij zit er dus letterlijk middenin, hij beschrijft het alsof het hem allemaal ook maar overkomt, en het nog steeds niet kan geloven. Dat was dan ook vast wat Yu Hua in zijn nawoord bedoelde: misschien moet de westerling die het ambitieuze Broers oppakt zijn ongeduldige vragen maar even wegstoppen en het allemaal eerst maar eens domweg ervaren.

Lees ook: Bloedverkopen om te overleven

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 16 maart 2013