Chinese literatuur en de grenzen van de globalisering
Er zijn twee soorten Chinese literatuur: een in China en een erbuiten. De internationale variant kun je bijna met één titel typeren – Wilde zwanen van Jung Chang. Deze getuigenis van de woelige Chinese geschiedenis zette in 1991 een ware industrie in gang: autobiografische boeken van naar het Westen uitgeweken vrouwen die direct in de taal van hun gastland tegemoetkwamen aan de schijnbaar onstilbare westerse honger naar ‘Chinees leed’. Onder die naam werd het genre in internationale uitgeverskringen nog een goede vijftien jaar succesvol uitgebaat.
Zelfs een meer frivool boek als Balzac en het Chinese naaistertje (2000) van de Frans-Chinese Dai Sijie, waarin op het platteland tewerkgestelde scholieren tijdens de Culturele Revolutie via verboden westerse romans ‘het ware leven’ ontdekken, bespeelt op vergelijkbare wijze het westerse gemoed, door het onderdrukkende communisme en het vrije Westen tamelijk diametraal tegenover elkaar te zetten.
Is dit eigenlijk nog wel Chinese literatuur te noemen? Chinezen kunnen deze boeken vaak niet eens lezen, en al worden ze in het Chinees vertaald, dan nog blijkt men in China amper geïnteresseerd in verhalen die het leven zo eendimensionaal tot politiek reduceren. Het doet hen denken aan die korte vlaag van ‘littekenliteratuur’ vlak na Mao’s dood in 1976 – verhalen over de wonden van de Culturele Revolutie die simpelweg ‘geschreven moesten worden’, maar nooit voor hoge kunst doorgingen.
Waarom blijft dit werk in de rest van de wereld dan toch zo hardnekkig de ‘echte’ Chinese literatuur aan het zicht onttrekken? Het is niet alleen dat Chinese littekens makkelijker reizen dan Chinese schrifttekens, want inmiddels is er al aardig wat hedendaagse Chinese literatuur vertaald. Het moet deels te maken hebben met die westerse fixatie op eenduidige politieke aanklachten, want in de Chinese letteren wordt ook, en veel zelfs, geschreven over de recente geschiedenis, maar wel wat subtieler.
Belangrijker is dat boeken als Wilde zwanen voor een westerling domweg ‘beter lezen’. Geen wonder: Jung Changs literair agent te Londen zei zeven jaar met haar te hebben samengewerkt om haar manuscript in een voor de westerse markt aantrekkelijke vorm te gieten, waarbij de persoonlijke beleving voor het historische materiaal moest komen te staan.
Vergelijk dat eens met een schrijfster als Wang Anyi, die in China de reputatie geniet van, zeg, Margriet de Moor, maar slechts mondjesmaat wordt vertaald. Haar romanklassieker Lied van het eeuwig verdriet uit 1995 beslaat een halve eeuw China aan de hand van het leven van een vrouw – net als in de Engelstalige egodocumenten dus. Een eenvoudige verpleegster, die ooit derde werd bij een Miss Shanghai-verkiezing en eindigt als een sombere oude vrijster, maakt het Shanghai mee vanaf de kosmopolitische jaren veertig, via de grijze communistische periode tot aan de wederopbloei van de stad begin jaren negentig.
Maar in tegenstelling tot wat de internationale littekenliteratuur suggereert, wordt haar triviale leventje niet beheerst door politieke campagnes: het kabbelt eigenlijk rustig voort. Ze blijft gewoon mahjongen, al moet dat onder het strenge maoïsme dan stiekem. Haar echte ongeluk is te wijten aan haar eigen middelmatigheid, niet aan het totalitaire systeem, dat voor zo’n gewone burger ver op de achtergrond blijft.
Zou de westerling die nuance soms niet willen horen? Mogelijk, maar een groter obstakel is wellicht dat het boek zelf ook wat rustigjes voortkabbelt. De gewone vrouw is een wel heel gewone vrouw, Wang tekent haar niet in detail, maar besteedt minstens zo veel aandacht aan de vele personages om haar heen, die in dit feuilletonachtige relaas allemaal een hoofdstukje krijgen. Met dat brede maatschappelijke palet staat Wang in een lange Chinese traditie, die de westerse lezer van psychologische romans, zoekend naar identificatie met een centrale hoofdfiguur, vaak als kil en afstandelijk overkomt.
Iets soortgelijks zie je bij de nog minder vertaalde schrijver Shi Tiesheng, in China zeer geliefd, zij het bij een kleiner publiek vanwege zijn wat meer experimentele werk. Notities van een theoreticus uit 1996, een vrij los geheel van korte notities, gaat over gefnuikte verlangens. Op een niet zozeer verhalende als wel beschouwende manier legt hij de geknakte levens van groep mensen naast elkaar, en daarbij blijkt dat de politiek maar één van de vormen is die het noodlot kan aannemen. Het ene personage ziet zijn dromen gedwarsboomd door zijn ‘foute’ klassenachtergrond, de ander door zijn verlamde benen, een derde door zijn angst voor de ware liefde. Shi lijkt zozeer op zoek naar het algemeen menselijke dat hij zijn personages geen namen maar slechts initialen meegeeft.
Shi Tiesheng schrijft intimistischer proza dan Wang Anyi, maar ook hij toont zich typisch Chinees in het feit dat hij liever een hele rits personages met elkaar vergelijkt dan in de zielenroerselen van één ervan graaft – al is het resultaat is er niet minder ontroerend om. Toch zijn het die eeuwenoude Chinese opvattingen over maatschappelijke relevantie en verbloeming van het ‘ik’ die zoveel Chinese schrijvers over de grens parten spelen.
Natuurlijk is de moderne Chinese literatuur beïnvloed door de westerse; zij dankt er zo ongeveer haar ontstaan aan. Rond 1900 waren Balzac, Dickens en Gogol al vertaald, en schrijvers van nu zijn geïnspireerd door Faulkner, Kundera of Calvino. De gemiddelde Chinees leest en weet meer van de westerse cultuur dan de westerling van de zijne; omdat die westerse cultuur nu eenmaal alomtegenwoordig is.
Toch heeft China geen wereldsterren als Márquez of Rushdie voortgebracht – maar dat zijn dan ook schrijvers die dankzij de koloniale tijd diepe westerse wortels hebben en eerder de Europese literatuur nieuw leven inbliezen dan dat ze de Latijns-Amerikaanse of Indiase op de kaart zetten. Zelfs van de Turkse literatuur, dichter bij huis, leest de Europeaan het liefst iemand als Pamuk, die in zijn thuisland toch bij een kleine, westers georiënteerde minderheid hoort.
Met de Chinese literatuur is het waarschijnlijk hetzelfde gesteld. Zij heeft zich millennia lang in relatieve afzondering ontwikkeld en is daarmee misschien wel de enige andere, grote literaire traditie naast de westerse, als je die met Homerus laat beginnen. Net als de westerse literatuur neemt de Chinese daarom van andere tradities over wat haar bevalt, en is het resultaat mogelijk wat onherkenbaarder voor ons, arme kinderen van het Avondland.
Oorspronkelijk verschenen in Trouw, 20 december 2008