‘Schrijven pak ik aan op z’n Chinees’

Zijn eerste schrijfervaring in het Frans had Dai Sijie toen hij midden jaren tachtig, net met een studiebeurs aangekomen uit China, iets op papier moest zetten om aangenomen te worden op de filmacademie IDHEC in Parijs. ‘Het was een ramp. Ik kreeg het voordeel van de twijfel omdat er zich maar zelden Chinese studenten aanmeldden.’

Maar toen hij bijna vijftien later jaar de pen weer oppakte, had hij in één klap meer succes dan hij ooit met zijn drie films uit de tussenliggende periode had gekend. Van zijn Franstalige roman Balzac en het Chinese naaistertje (2000) werden wereldwijd, in ruim dertig landen, meer dan een miljoen exemplaren verkocht. In dat deels autobiografische werk vertelt hij, niet zonder humor, hoe twee op het platteland tewerkgestelde jongens tijdens de Culturele Revolutie via verboden buitenlandse boeken het leven en de liefde ontdekken. Het plaatselijke naaistertje dat ze inwijden in de westerse literatuur, besluit op een dag, geïnspireerd door Balzac, de wijde wereld in te trekken.

In 2003 volgde de onlangs in het Nederlands vertaalde roman Het complex van Di, waarin een Chinese aanhanger van Freud vanuit Parijs terugkeert naar China om er de allereerste psychoanalyticus te worden, een op de fiets rondtrekkende droomuitlegger. Zijn tocht is in feite één grote poging om zijn geliefde uit de gevangenis te redden: de ridderlijke antiheld dient daartoe namelijk een zekere rechter Di, even gevreesd als corrupt, in plaats van de gebruikelijke steekpenningen een maagd te bezorgen – en dat terwijl hij zelf nog maagd is.

Freud was eigenlijk Dai Sijie’s eerste boekidee, niet Balzac. ‘Een vriend en ik hadden tijdens onze tewerkstelling Freuds Traumdeutung in handen gekregen, toen nog clandestien. We grapten dat we daarmee de boeren moesten gaan helpen, door hun dromen uit te leggen, maar dat hebben we uiteindelijk nooit gedaan. Later heb ik mijn tweede roman gebaseerd op een studiegenoot in Parijs, een echte freudiaan die net als mijn personage nog maagd was.

‘Maar toen ik voor het eerst in het Frans ging schrijven, vond ik dat ik het beter kon houden bij wat ik zelf had meegemaakt, verhalen die ik al jaren aan iedereen vertelde. En het plattelandsmeisje dat we in China kenden hield nu eenmaal echt van Balzac. Dat meisje was overigens geen naaister en het liefdesverhaal met mijn vriend verliep ook niet zo romantisch als in het boek. Het meisje vertrok niet zomaar van de ene op de andere dag naar de stad: ze ging, kwam weer terug, en ging weer, dat alles onder veel gekibbel met mijn vriend. Ik heb het natuurlijk allemaal bewerkt.’

Als student in Chengdu, West-China, had Dai alleen wat korte verhalen geschreven. ‘Ik begon eigenlijk in het Frans te schrijven om te kijken of ik, na al die jaren, Frans kon worden. Ik had al wel scenario’s in het Frans geschreven; zo had ik de smaak te pakken gekregen. Maar ik beschouw mezelf nog steeds niet als een echt Frans schrijver. Ik heb altijd het juiste excuus, moet je maar denken: in het ene geval kan ik zeggen dat ik cineast ben, in het andere dat ik eigenlijk Chinees ben. Ik val overal een beetje buiten.’

Voelt hij zich misschien horen bij de groeiende groep van schrijvers tussen twee culturen, zoals François Cheng in Frankrijk en Ha Jin in Amerika?

‘Ik denk dat we allemaal anders zijn. Misschien hebben schrijvers het in Amerika ook iets makkelijker, in die meer open cultuur. Wat ik bij mezelf wel merk is dat ik het schrijven op zijn Chinees aanpak. Een van de grote verschillen tussen de Chinese en westerse literatuur is dat de Chinese roman, van oudsher, meer weg heeft een feitelijk relaas, anders dan de diverse westerse romanvormen. Daarbij komt dat ik vrij natuurlijk in episoden begon te vertellen, dat is ook heel traditioneel. De Chinese klassieken zijn zelden één verhaal, maar kennen bijvoorbeeld een eenheid op thematisch niveau. Zo begin ik Balzac en het Chinese naaistertje met een scène over Mozart en een viool op het Chinese platteland. Dat is een op zichzelf staand verhaaltje, maar het sluit aan bij het grote thema van het boek: de confrontatie tussen twee culturen.

‘Mijn tweede boek is nog episodischer dan het eerste, het is langer, maar ook vrijer. Ik heb er met meer vertelvormen geëxperimenteerd, zoals krantenstuk, brief en dagboek; misschien is dat westerse invloed. Maar ik heb me vooral op de taal geconcentreerd: anderhalf jaar heb ik eraan aan gewerkt, met mijn neus continu in de Larousse en andere woordenboeken.’

In 2003 werd Balzac en het Chinese naaistertje vertaald in het Chinees. Hoe werd er in China gereageerd op het thema van de cultuurconfrontatie?

‘Tot mijn verrassing werd het boek gepubliceerd met een nawoord van de vertaler, Yu Zhongxian, een beroemdheid, waarin hij het boek bekritiseert met precies de bezwaren van overheidswege: dat ik alleen maar de ijdelheid van de Fransen had gestreeld en China te achterlijk had afgeschilderd. Ik begreep wel dat die vertaler dat had gedaan als een compromis, om het boek gepubliceerd te krijgen. De Culturele Revolutie was het probleem niet, daarover schrijven is heus niet verboden, anderen gaan er veel verder in dan ik. De kritiek was gewoon erg nationalistisch – “slaafse aanbidding van het Westen”, heb ik zelfs ergens in een recensie gelezen.’

Met soortgelijke problemen kreeg Dai te maken toen hij zijn eigen boek in China wilde verfilmen. ‘Mijn eerste film, Chine, ma douleur, had ik in 1989 in de Pyreneeën geschoten. Daar hadden we een Chinees decor nagebootst en dat vond ik toen prima. Maar voor deze film wilde ik echt naar de plaats waar het verhaal zich had afgespeeld; ook de streektaal wilde ik erin horen. Je kunt het je misschien niet voorstellen, maar er werd door de censoren een speciale bijeenkomst belegd om over mijn project te discussiëren. Ik heb wat concessies gedaan. Een cruciale seksscène moest kuiser, die hebben we verplaatst van onder een boom naar in het water, zodat je minder zag. Vervolgens werd er nog precies afgesproken tot hoever de acteurs onder water moesten. Ik ging er maar mee akkoord, ik wist eigenlijk toch niet zo goed waar ik de camera bij die boom precies had moeten neerzetten.’

Er kwam zelfs de vraag of hij van Balzac niet een klassieke Chinese auteur kon maken – die schreven toch ook over de liefde? Dat weigerde Dai uiteraard. ‘Maar een ander einde, waarin China er positiever op kwam te staan, daar heb ik wel iets op gevonden: een scène die meer droomachtig en symbolisch was, en dus voor meerdere uitleg vatbaar. Natuurlijk had ik eenmaal terug in Frankrijk al die alternatieve stukken weer weg kunnen gooien, maar ik was er uiteindelijk best tevreden mee. Bovendien zou het toch mooi zijn, dacht ik, als de film ook inderdaad in China vertoond kon gaan worden.’

Volgens Dai reflecteren deze moeilijkheden in feite een grote frustratie van zijn generatie. ‘Allemaal proberen we dingen die we in het Westen geleerd hebben mee terug te nemen naar China, om de samenleving daar te veranderen. Maar makkelijk is het niet.’

Als je Dai’s boeken naast elkaar legt, zou je kunnen concluderen dat Balzac wel het leven van een boerenmeisje heeft kunnen veranderen, terwijl Freud in China duidelijk minder succes heeft. Dai schildert zijn ambulante psychoanalyticus in ieder geval af als een ware donquichot, wiens droomuitleggingen ofwel grote hilariteit opwekken ofwel worden afgedaan als waarzeggerij. Ligt het aan Freud, of aan zijn wat onbeholpen bezorger? Is het boek een vorm van zelfspot?

‘Ik moet toegeven’, zegt de overwegend montere Dai opeens wat stemmiger, ‘dat wij over het algemeen inderdaad hebben gefaald.’

Of is het misschien ook een kwestie van de veranderende tijden? Het verhaal van Balzac speelt in de jaren zeventig, dat van Freud in het heden. Hoewel beide boeken met Dai’s typische lichtvoetigheid en gevoel voor komedie zijn geschreven, tekent hij de samenleving anno 2000 veel zwarter.

‘Dat is misschien wel opvallend, ja. De Culturele Revolutie is natuurlijk in veel opzichten een donkerder periode, maar de mensen waren naïever, ontvankelijker. Buitenlandse literatuur kon nog wat teweegbrengen. In het huidige China is er veel meer onverschilligheid. En China is nu eenmaal echt een land geteisterd door corruptie –rechter Di die om een maagd vraagt, daarmee overdrijf ik het natuurlijk, maar corruptie is iets waar alle Chinezen aan meedoen.’

Dai’s liefde voor de lach lijdt er in ieder geval niet onder. Hij loopt al jaren rond met het plan voor een heuse filmkomedie, die zich moet afspelen in de Chinese wijk van Parijs, waar een Fransman zich verliest in het taoïsme.

Maar op het moment legt hij nog de laatste hand aan een drama, Les filles du botaniste chinois – weer een project dat hem de nodige problemen bezorgde. Hij kon niet filmen in China en moest deze zomer uitwijken naar Vietnam. Het waargebeurde, noodlottige verhaal over de liefde tussen twee Chinese vrouwen lag niet alleen gevoelig bij de autoriteiten, ook de Chinese actrices stonden niet voor de rollen in de rij. Meerdere sterren zouden hebben geweigerd uit angst om met homoseksualiteit geassocieerd te worden. Een van de vrouwen wordt nu gespeeld door een Française met een Chinese vader – alleen spreekt ze helaas geen Chinees.

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 4 november 2005