Zhou Zuoren (essay)
‘Als een stomme die alsem eet’, zegt men weleens, doelend op iemand die lijdt in stilte. Maar er wordt ook gezegd: ‘een deuntje spelen bij de alsemstruik’, oftewel een zonnig gezicht opzetten als het tegenzit; dat komt minstens zo vaak voor. Dus, al lijdt een stomme aan het feit dat hij niet kan praten, het kan ook best zijn dat hij in stilte geniet, misschien nog wel meer dan wij die wel over een mond beschikken – wie zal het zeggen?
Over het algemeen worden stommen als gebrekkigen beschouwd, gelijkgesteld aan mensen die een been of hun ogen missen, maar dat is volkomen onterecht. Hun mond vertoont eigenlijk geen gebrek, het is alleen zo dat ze niet praten. In de aloude Verklaringen der karakters staat: ‘Stomheid, de aandoening niet te kunnen spreken’. Niet kunnen spreken mag dan, zoals samensteller Xu Shen stelt, een aandoening zijn, het is toch bepaald geen ernstige aandoening; het heeft nauwelijks nadelige invloed op de voornaamste functies van de mond. Ga maar na, die functies vallen grofweg uiteen in: a) eten, b) zoenen en c) spreken. In principe is er niets mis met de mond van een stomme, hij ontbeert geen tong, noch zitten zijn lippen aan elkaar vastgegroeid, dus wat eten betreft kan hij alles naar believen tot zich nemen, zonder een centje pijn, of het nou de buitenlandse of onze eigen keuken is. De lichamelijke conditie van de stomme is daarom niet in het geding, daar hoeven we verder geen woorden aan vuil te maken. En zoenen dan? Voor een mond die zoals gezegd ongehinderd kan eten en drinken, zal ook die taak geen enkel probleem opleveren. Immers, zoals de Nederlandse dokter Van de Velde in hoofdstuk acht van Het volkomen huwelijk zegt: zoenen is over het geheel genomen beperkt tot reuk, smaak en tast, en heeft hoegenaamd niets met het gehoor te maken; het feit dat de stomme niet kan praten mag duidelijk geen enkele belemmering zijn.
Al met al kunnen we dus nog altijd vaststellen dat de stomme maar ‘lijdt’ aan één ding: niet kunnen spreken. En volgens mij is dat echt zo erg nog niet. Het spraakvermogen van de mens is eigenlijk volstrekt overbodig; kijk maar naar alles wat een ziel heeft in de wereld, alle schepsels leven hun leven, volgen hun aard – en heb je ze ooit een woord horen zeggen? Confucius zei: ‘Al kan de mensaap spreken, het is en blijft een beest; al kan de papegaai spreken, het is en blijft een vogel.’ Arme dieren, hebben ze met veel pijn en moeite een paar woordjes mensentaal geleerd, schoppen ze het nog altijd niet verder dan het dierenrijk, worden ze alleen maar door de Wijze op hun nummer gezet – allemaal vergeefse inspanning. Toen de vierogige Cang Jie uit het niets het schrift schiep, huilden de goedaardige geesten de hele nacht, en ik maak me sterk dat de Hemelse Verhevene van het Oorspronkelijke Begin ook diepe zuchten moet hebben geslaakt toen de eerste primitieve mensachtige zijn keel rekte en leerde spreken. Een mens zwoegt en tobt zijn leven lang, maar waartoe? ‘Voeding en voortplanting,’ zei Confucius, ‘daarin schuilen de grootste begeerten van de mens.’ Dus zolang het aan die grootste begeerten maar niet ontbreekt, kunnen we dan niet wat minder hangen aan alle andere zaken? Een belangrijke Chinese levenswijsheid luidt: ‘een zaak minder is een zorg minder’ – dat lijkt me een lijfspreuk voor alle stommen.
‘Ziekten komen via de mond naar binnen, rampen via de mond naar buiten’. Uit dat gezegde blijkt maar eens te meer dat spreken een mens meer kwaad dan goed doet. Er kan geen woord over iemands lippen komen, tegenwoordig, of het bevat een oordeel, betekent een gevaar. Je kunt niet altijd lieve dingen als ‘ik hou van jou’ zeggen – want als je daar even bij stilstaat begrijp je dat ‘ik hou van jou’ ook kan betekenen: ‘ik houd niet van haar’, of: ‘ik wil niet dat hij van jou houdt’, met alle catastrofale gevolgen van dien. Als een verstandig mens zijn gasten begroet houdt hij het dan ook niet voor niets bij: ‘Weertje hè… hahaha!’, zonder er verder op in te gaan. Want het weer mag dan onschuldig zijn, alleen al zeggen of het goed of slecht is kan per slot van rekening verkeerd vallen, vandaar dat hij het maar met een lach afdoet. Ooit las ik Yang Hui’s brief aan zijn vriend Sun Huizhong, waarin de Han-ambtenaar zich beklaagt over zijn val in rang; ik herinner me alleen maar de zinnen: ‘Ik zaaide een veld bonen en oogstte evenzovele staken.’ Persoonlijk was ik er wel door getroffen, maar ik wist niet dat waarde Yang er nota bene om getweeëndeeld werd. Dat is net zo onvoorstelbaar als de vijftien-, zestienjarige schoolmeisjes uit Hunan die geëxecuteerd werden voor het lezen van Gevallen bladeren (de roman van Guo Moruo, de communist, niet het gedicht van Xu Zhimo, de romanticus). Maar wij leven nu eenmaal in een onvoorstelbare wereld, wat kun je ertegen beginnen? Uit eeuwenlange ervaring hebben de Ouden ons deze les meegegeven: ‘Een vooruitziend mens behoudt zijn lijf en leden.’ En uit jarenlange gewoonte hebben theehuizen plakkaten opgehangen met het advies: ‘Niet over landszaken praten.’ Het bekende gouden standbeeld dat door Confucius tot driemaal toe de mond werd gesnoerd is al 2500 jaar een voorbeeld voor de wereld, zijn reputatie van ‘de Oude die op zijn woorden past’ blijft ongeëvenaard. Is de stomme niet het gouden standbeeld van deze tijd?
De man in de straat beschouwt kunnen spreken als een gave, maar kijk eens naar degenen die naam hebben gemaakt door zich als een stomme voor te doen. Door alle tijden en alle standen heen is dat trouwens maar aan weinigen gegeven, alleen daaraan valt al te zien hoe prijzenswaardig stomheid kan zijn. Als eerste heb je de vermaarde vrouwe Xi. Met haar schoonheid die steden en landen ten ondergang kon brengen is ze tweemaal tot koningin gekroond, en ze heeft de koning van Chu een tweetal zonen gebaard zonder ooit een woord tegen de vorst te zeggen. Chinese literaten die graag met dode schoonheden uit het verleden flirtten hebben vervolgens het ene na het andere grote gedicht over haar geschreven, sommigen over hoe goed ze was, anderen over hoe slecht ze was; ze stonken van eigendunk, maar dankzij hen steeg de roem van vrouwe Xi ten top. Eerlijk gezegd is het een tragisch vrouwenleven, en het is niet zomaar een enkel geval, het staat bijna symbool voor het lot van alle vrouwen. In Een poppenhuis van Ibsen vraagt de vrouwelijke hoofdpersoon Nora zich af hoe ze ooit een totaal onbekende man twee kinderen heeft kunnen baren. Dat is precies het lot van vrouwe Xi, en is het eigenlijk niet het lot van alle vrouwen onder het kapitalisme? En dan is er nog een andere zwijger, te weten kluizenaar Jiao, roepnaam Xian, bijnaam Xiaoran, die leefde aan het eind van de Han. Mijn streekgenoot Jin Guliang uit de Qingdynastie heeft deze eenzaat opgenomen in zijn Stamboek der weergalozen en van hem is ook dit treffende lofdicht:
Xiaoran woont alleen
Zijn lippen stijf opeen
Zwijgend wordt hij oud
De spot van ’t dierenwoud
Bovendien zegt de overlevering: ‘Zo leefde hij zijn leven lang en werd meer dan honderd jaar.’ Dus door je voor te doen als een stomme kun je zowel hoge achting als hoge ouderdom bereiken; daaruit spreekt de lofwaardigheid van stommen toch maar al te duidelijk.
De tijden zijn in verval, de zeden zijn niet meer wat ze geweest zijn, de stommen van vandaag hebben zich zelfs verwaardigd met gebaren te gaan spreken; alleen in het donker kunnen ze die niet gebruiken en zeggen ze dus nog altijd niets. Ik citeer Confucius: ‘Als het land de Weg kwijtraakt, is men krachtig in zijn optreden maar matig in zijn spreken.’ Is de stomme niet simpelweg doordrongen van dat aloude principe?
(Vertaling Mark Leenhouts)
Zhou Zuoren (1885-1967) werd in de vroege jaren 1920 bekend als een van de pleitbezorgers van de moderne Chinese literatuur. Hiertoe wijdde hij zich vooral aan de vertaling van buitenlandse literatuur, onder meer in samenwerking met zijn oudere broer Lu Xun (Zhou Shuren), met wie hij tevens enkele jaren in Japan studeerde. Daarnaast is hij vooral de geschiedenis in gegaan als veelzijdig essayist, met name als beoefenaar van het wat lichtere, ongedwongen essay, waarvan dit stuk uit 1929 een voorbeeld is.
Oorspronkelijk verschenen in Het trage vuur 21, maart 2003
Lees ook: Lezen op het toilet
Pingback: Lezen op het toilet | Aards maar bevlogen