Rehabilitatie van een feeks

Chinese heerseressen komen er in de geschiedenis meestal niet zo goed vanaf. Keizerin Wu Zetian van de Tangdynastie (7e eeuw) werd verguisd; Tzu Hsi, de laatste keizerin van China, was een ‘intrigante’ met ‘een meesterlijk, inslecht brein’, zo stond er tot 1991 in Chinese leerboeken te lezen; en Madame Mao kreeg bijna alle schuld voor de excessen van de Culturele Revolutie.

Vertaald door Thera Idema

Misogynie van mannelijke geschiedschrijvers? Tekenend is in ieder geval wel dat het recentelijk vaak vrouwelijke auteurs zijn die zich in historische romans geroepen voelen om de namen van deze vrouwen te zuiveren, een menselijker portret van hen te schilderen. De Chinees-Franse Shan Sa deed het voor Wu Zetian in Keizerin (Archipel 2004), de Chinees-Nederlandse Mayli Wen voor Tzu Hsi in Een vrouw op de drakentroon (Conserve 2006), en de Chinees-Amerikaanse Anchee Min voor Jiang Qing in Mevrouw Mao (Contact 2000).

Van deze drie ‘feeksen’ spreekt Tzu Hsi, regentes op de drempel van de twintigste eeuw, internationaal het meest tot de verbeelding, getuige ook de diverse (populair) wetenschappelijke studies die er sinds de jaren ’90 verschijnen – zowel boeken ‘voor’ als ‘tegen’ haar. Waarschijnlijk is dat vanwege haar rol in de confrontatie tussen het traditionele China en het moderne Westen; de Dragon Lady wordt vaak verweten het moederland aan buitenlandse mogendheden te hebben verkwanseld.

Anchee Min, in 1957 in China geboren en sinds 1984 woonachtig in Amerika, heeft maar liefst twee boeken aan deze Chinese Queen Victoria gewijd. In Keizerin Orchidee uit 2004 beschreef ze hoe Tzu Hsi, als meisje Orchidee genoemd, snel en listig opklom van concubine tot keizerin, en in het zojuist vertaalde De laatste keizerin volgt ze haar in haar carrière op en achter de troon, van 1861 tot aan haar dood in 1908.

De ‘rehabilitatie’ volgt bij alle drie de schrijfsters nagenoeg hetzelfde patroon: de vrouwen worden beschreven als slagvaardige, soms koppige doorzetters, die zich op eigen kracht een positie in de mannenwereld weten te verwerven. In het geval van Anchee Min heeft dit nog een persoonlijke dimensie. Het autobiografische Rode azalea, haar bestsellende debuut uit 1994, deed geloven dat zij in haar jonge jaren tijdens de Culturele Revolutie, vechtend tegen vooroordelen en vernederingen, zelf ook zo’n sterke vrouw moet zijn geweest.

Stonden in Keizerin Orchidee het gevoelsleven van de jonge Tzu Hsi en het excentrieke, exotische paleisleven centraal, in De laatste keizerin komen met name de politiek en de geschiedenis, het openbare leven van de keizerin, aan bod. Min heeft veel onderzoek gedaan en speelt een aardig spel met feit en fictie door de keizerin allerlei werkelijke bronnen en krantenberichten uit die tijd, bijvoorbeeld uit de New York Times, te laten tegenspreken of nuanceren. Maar toch komt Tzu Hsi als persoon niet echt dichterbij.

Dat is deels omdat de historische gebeurtenissen wat haastig de revue passeren; dit deel beslaat 40 jaar tegenover de 10 jaar van het vorige. Maar het komt vooral doordat Min, op het ongeloofwaardige af, telkens maar weer de goedheid en de onschuld van de keizerin benadrukt – met name in de relatie tot haar adoptiefzoon Guangxu, die vanaf 1875 in naam regeerde. Volgens de overlevering ‘gebruikte’ Tzu Hsi hem van achter de schermen en dreef ze hem uiteindelijk tot waanzin. Maar bij Min ontfermt ze zich juist als een bezorgde moeder over de getormenteerde jongeling, en als ze ontdekt dat hij een moordaanslag op haar heeft verordend, knippert ze amper met haar ogen en weet ze meteen dat haar wereldvreemde kind door hervormingsgezinde facties aan het hof tegen haar is opgezet.

Naar het einde toe schuift Min dit soort alternatieve interpretaties steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Ze ‘verspreekt’ zich zelfs een keertje. Op een gegeven moment verzucht Tzu Hsi, die de hele roman in de ik-vorm vertelt: ‘Toekomstige historici zouden me unaniem afschilderen als een “misdadigster met een immense macht en toegewijd aan het kwaad…”’ Hier legt Min haar hoofdpersoon woorden in de mond die ze nooit gezegd kan hebben. Al is De laatste keizerin om deze redenen misschien geen shakespeareaans koningsdrama geworden, het is wel een boek dat op een toegankelijke manier de nog niet zo vaak begane paden van de Chinese geschiedenis verkent. En gezien de onbekendheid van die geschiedenis in het Westen, mogen die boeken er beslist zijn.

Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 14 december 2007