Van tatoeages op schouders en billen tot de poëzie van Ezra Pound: het Chinese karakterschrift spreekt tot de verbeelding. Letterlijk: die tekens lijken wel tekeningen, denkt iedereen die ze voor het eerst ziet. Dat was ook het uitgangspunt voor de Zweedse sinologe Cecilia Lindqvist (1932), die in haar boek Het karakter van China ‘het verhaal van de Chinezen en hun schrift’ vertelt.
Ze publiceerde het boek eind jaren tachtig, toen China net zijn deuren had opengegooid en het lang gesloten land van Mao enorm in de belangstelling stond. Half Nederland leerde Chinees via de Teleac-cursus Ni Hao! De karakters die mijnheer Han daar wekelijks kalligrafeerde – met die olijke glimlach onder zijn Chinese snor – staan mij in ieder geval nog scherp op het netvlies. De Nederlandse vertaling van Lindqvists boek verschijnt niet toevallig op het moment dat er, met de Olympische Spelen in Peking in zicht, een tweede, nog grotere golf van China-interesse aanzwelt.
Net als veel westerlingen heeft Lindqvist zich altijd afgevraagd waarom de Chinese karakters ‘eruitzien zoals ze eruitzien’. Tijdens haar studie was ze blij als de leraar iets over de geschiedenis van die vreemde vormen kon vertellen; het hielp haar bij het onthouden. Toen ze in de jaren zestig in China ging werken, verbaasde het haar dan ook zeer dat de Chinezen zelf zo weinig over de oorsprong van hun schrift wisten. Die karakters hadden ze als kind gewoon uit hun hoofd moeten leren.
Dus ging Lindqvist zelf op zoek naar de oorsprong. Het resulteerde in een rijk geïllustreerd boek voor de leek, waarin ze met behulp van voortschrijdend taalkundig en archeologisch onderzoek laat zien hoe de geschreven Chinese taal inderdaad als beeldschrift is begonnen. Kijkt u maar naar de bijgaande plaatjes: het karakter voor ‘zon’ lijkt op een zon, dat voor ‘maan’ was oorspronkelijk een beeld van de wassende maan, en in het teken voor ‘groot’ is een rechtopstaande mensenfiguur met gespreide armen te herkennen.
Het is daarom dat karakters vaak ‘pictogrammen’ worden genoemd, gestileerde afbeeldingen van concrete zaken, of ‘ideogrammen’, voorstellingen van abstracte begrippen. Maar al kent het Chinees geen alfabet zoals de meeste talen, toch is het aantal picto- of ideogrammen in het moderne schrift uiteindelijk heel erg klein. Dat kan ook niet anders, want wat moet je met woorden waarvoor geen onmiddellijk herkenbaar beeld voorhanden is? Het idee ‘lopen’ kun je nog wel uitbeelden, maar ‘denken’? Of ‘zullen’ en ‘zouden’? Of woordjes als ‘omdat’, ‘daarom’, ‘mits’? Daarvoor moet je gewoon afspraken maken, conventies vastleggen, zoals in elke taal.
En dat is wat het Chinees voor de Chinezen dan ook is: taal. Als de gemiddelde Chinees zijn boodschappenlijstje voor de supermarkt maakt, staat hij niet stil bij het visuele aspect van zijn schrift, er verschijnen geen visioenen van appels en peren voor zijn ogen, of hij moet wel erge honger hebben. Vandaar ook dat Lindqvists toegankelijke boek zelfs in het Chinees werd vertaald, want wat zij doet is in China hoofdzakelijk voer voor etymologen. Geen wonder: het Chinese schrift werd al in de derde eeuw voor onze jaartelling gestandaardiseerd, en sommige alledaagse schrifttypen zijn ook al bijna tweeduizend jaar in zwang. Alles wat Lindqvist beschrijft speelt zich dus daarvóór af, in de verre oudheid.
Het is uiteraard geweldig om te zien hoe de vroegste tekens geënt zijn op barstjes in schildpadschilden die ten behoeve van de waarzeggerij werden verhit: een splijting naar links of naar rechts betekende goed of slecht nieuws. Ook is het uniek dat zo’n oud schrift tot op de dag van vandaag voortleeft, want het Japans en Koreaans, hoewel geworteld in het Chinees, zijn bijvoorbeeld al overgestapt op een soort lettergrepenalfabet.
Toch vertelt Lindqvist niet het hele verhaal. Na ‘zon’, ‘maan’ en ‘mens’ gaat ze in overzichtelijke rubrieken de duidelijkste beeldtekens af: van dieren tot gereedschappen, van huizen tot muziekinstrumenten. De gelijkenissen met de werkelijke voorwerpen zijn vaak frappant, en anders wel aannemelijk door Lindqvists historische toelichtingen.
Bij minder concrete zaken worden de verklaringen lastiger. Waarom betekenen de tekens voor ‘kind’ en ‘vrouw’ samengevoegd ‘goed’? vraagt ze zich af. Is het goed voor een man om vrouw en kind te hebben? Dacht de maker van het teken aan het geluk dat moeder en kind samen voelen? Of is een vrouw die kinderen kan baren goed, deugdzaam? Het is een leuk spel om zo te associëren, en Lindqvist schept er zichtbaar genoegen in, maar je kunt er natuurlijk wel eindeloos mee doorgaan.
En dat terwijl het combineren van tekens, zoals bij ‘goed’, in feite de kern van het Chinese schrift is. De ‘enkelvoudige’ tekens waar Lindqvist zo uitgebreid bij stilstaat, zijn uiteindelijk de bouwstenen voor de 50.000 karakters die het Chinees tegenwoordig telt. Een Chinees ziet in een karakter dan ook geen verzameling losse streepjes, maar een groepje basiselementen, waarbij het ene element er soms alleen voor de klank bij staat, en het andere voor de betekenis.
Lindqvist besteedt relatief weinig aandacht aan dat principe. Het is ook ingewikkeld en de regels zijn lang niet sluitend; vandaar dat Chinese kinderen domweg moeten stampen. Lindqvist pakt het schools aan: wat zou je doen als je ‘geurig’ wilde schrijven? Je kunt het elementje ‘kruid’ nemen en daar dit of dat aan toevoegen – waarna ze besluit met ‘het goede antwoord’. Het is niet onjuist, maar zo versterkt ze wel de misvatting dat Chinezen creatief ‘tekenen’ wanneer ze schrijven. Bovendien heeft ze het nog geregeld over het penseel, terwijl men in China uiteraard allang met balpen schrijft, en sinds de jaren negentig massaal met de computer.
Het aardige aan Lindqvists boek is dan ook dat ze aan de hand van de karakters allerlei wetenswaardigheden over China te berde brengt: via ‘berg’ en ‘rivier’ komt ze op het landschap, en ook de architectuur heeft veel visueels te bieden. Maar voor de scholieren die momenteel op dertig middelbare scholen in Nederland Chinees leren, is dat alles nog niet de simpele sleutel tot het schrift. Net als de Chinese kinderen zullen ze moeten stampen. Al wordt dat stampen er zo natuurlijk wel leuker op.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 9 november 2007