Toen in 2008 de westerse wereld in een crisis afgleed maar China relatief ongeschonden bleef, kreeg Chan Koonchung een idee voor een roman – een toekomstvisioen.
Hij beeldde zich het China van 2013 in: een land waar iedereen in blakende welvaart en opperste gelukzaligheid leeft, en niemand het leiderschap van de Partij nog betwist. Chen, zijn alter ego in De vette jaren, is geen uitzondering: gezapig nipt deze ‘tweederangs schrijver’ van zijn Lychee Oolong Latte in de door Chinezen overgenomen Starbucks, bedenkend dat er geen betere plek op aarde is dan Peking, al voelt hij dan de nood tot schrijven niet meer zo…
Een oude vlam, verbitterd internetdissidente, haalt hem uit zijn roes. Er is iets niet pluis en langzaam ontrafelen ze het mysterie. Een tweede crisis in 2011, die ook China raakte, leidde tot zulke grote onlusten dat de noodtoestand werd uitgeroepen. Deze maand van chaos lijkt uit ieders geheugen gewist, in online krantenarchieven ontbreekt elk spoor, maar naar blijkt heeft de regering toen niet alleen militair ingegrepen maar ook op miraculeuze wijze het tijdperk van de Gouden Jaren afgekondigd.
Het lijkt op Brave New World en 1984 ineen: een totalitair utopia waarin à la Orwell de geschiedenis wordt herschreven en zelfs Huxley’s geluksdrug om de hoek komt kijken. Uiteraard is het een rake, zij het overdreven typering van het huidige booming China, waarbij de ‘verloren maand’ natuurlijk staat voor alle zaken die officieel ‘vergeten’ zijn, zoals het Tiananmen-incident of de hongersnood onder Mao. Maar een eendimensionale aanklacht als 1984 is het beslist niet.
De vette jaren is ambivalenter, alleen al omdat de twijfels van hoofdpersoon Chen centraal staan. Als die op zijn speurtocht ontdekt dat bepaalde, niet eens zo kritische boeken nergens meer verkrijgbaar zijn, vraagt hij zich af of dat nou wel zo erg is. We zijn 90% vrij, denkt hij, over 90% van de dingen kunnen we vrij discussiëren. Het Westen is ook niet 100% vrij, sterker nog, de meesten mensen benutten die 90% niet eens!
Nog prangender worden zijn twijfels in het slotdeel, waarin hij met een groepje gelijkgezinden een hoge partijfunctionaris ontvoert, om van hem nu eens de ware toedracht achter China’s gouden jaren te horen. De knorrige ambtenaar ‘legt verantwoording af’ in een lang, puntsgewijs betoog van zowat vijftig pagina’s, waarbij je je soms afvraagt of je nog wel een roman leest.
Toch maakt zijn weidse analyse van de Chinese politiek en economie de verder niet echt eersterangs thriller de moeite waard. Er wordt een wereldbeeld in ontvouwd dat je wel vaker onder Chinese intellectuelen hoort: van het idee dat opkomend China zich niet veel anders gedraagt dan 19e-eeuws Amerika tot de visie van een nieuwe ‘postwesterse, postblanke’ wereldorde, waarin meerdere machtsblokken harmonieus naast elkaar bestaan.
Chen en zijn kompanen hebben dan ook verrassend weinig tegen de technocraat in te brengen, zelfs als hij concludeert dat stabiliteit in dit bestel voor alles gaat, ook voor vrijheid: ‘in een relatief welvarende maatschappij is het volk altijd banger voor chaos dan voor dictatuur’. De ontvoerders sputteren wel wat tegen, maar lijken vooral te beseffen dat volk en regering elkaar in de houdgreep hebben – ‘als het volk niet zelf had willen vergeten, hadden wij het er echt niet toe kunnen dwingen’.
Het is een waar open einde, waarmee Chan Koonchung weliswaar een beangstigend China schetst, maar niet het simpele anti-partijgeluid laat horen dat meestal in de westerse kritiek opklinkt. Het rijke palet aan bijfiguren, van leiders van ondergrondse kerken tot studenten met fascistische ambities, wier belangen vaak onontwarbaar verstrengeld blijken, toont wel aan dat de zaken ingewikkelder liggen.
Het tekent Chan Koonchung, die ook in het echte leven Peking de boeiendste plek vindt om te wonen; hij kwam er tien jaar geleden vanuit Hongkong bewust naartoe. Juist dankzij zijn Hongkongse identiteit heeft hij het waarschijnlijk aangedurfd De vette jaren te schrijven. Dat hij er geen Chinese uitgever voor vond mag geen verbazing wekken, maar als hij er de westerse lezer mee aan het denken kan zetten, is dat alvast mooi meegenomen.
Oorspronkelijk verschenen in de Volkskrant, 29 oktober 2011